NIEUWKERK, of Nijkerk, een open Steedtje, in Gelderland, in het Landdrostampt van Veluwe, tusschen de Steden Wageningen en Amersfoort. Het wordt van verscheiden Straaten doorsneeden, en heeft eene bekwaame Haven, aan de Zuider Zee. De Kerk is een ruim en aanzienlijk gebouw. Voorts heeft men 'er een Gasthuis, Weeshuis, Bank van Leeninge en Latijnsche School. Een oud gebouw, agter de Kerk, Hulkestein, gemeenlijk Torenhuis genaamd, naar een zeskantig Torentje, wierdt gestigt door het Geslagt der PANNEKOEKEN, 't welk, van ouds, zeer vermaard was. Van den Tabaks- en Koornteelt hebben de meeste ingezeetenen hun bestaan.
— Zeer berugt is NIEUWKERK, van wegens de Beroerten, onder het houden van Godsdienstige zamenkomsten, welke, in den naazoomer of herfst des Jaars 1749, aldaar eenen aanvang namen, en voorts, als eene aansteekende ziekte, tot andere Plaatzen oversloegen. Het Leeraarampt onder de Hervormden bekleedde hier thans GERARDUS KUIPERS, naderhand Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan 't Hoogeschool van Stad en Lande; Man van veel welspreekendheid, en die de Hartstogten zonderling wist te roeren. Onder de Leerredenen of Gebeden, vernam men, onder de toehoorders handenwringen, roepen, tieren, slaan en kloppen, het luidkeels verfoeien van zonden en afzweeren van den Duivel. Hier toe sloegen, zomtijds, stuiptrekkingen en bezwijmingen, gevolgd, dikmaals, van zingen in de volle vergaderinge, en andere stoornissen van den Openbaaren Eerdienst. De Leeraar KUIPERS voedde deeze beweegingen, welke hij voor werkingen der hemelsche Genade scheen aan te zien, door het houden van oeffeningen, ter zijnen huize en elders, in welke de gemoederen tot soortgelijke aandoeningen, meer en meer, gestemd wierden. Van NIEUWKERK sloeg het beroeringswerk over tot andere Oorden, heel tot in Zuidholland. Doch zedert de Waereldlijke Overheid zich 'er mede bemoeide, en men, ter handhaavinge der goede orde, Schout en Dienaars in de Vergaderingen zondt, namen de Opschuddingen een einde.