JAN BARTHON DE MONTBAS, Kommissaris-Generaal der Ruiterije van den Staat, in den jaare 1672, ten tijde als de Franschen Gelderland met eenen inval dreigden, ontving last ten einde om dien toeleg te verhinderen, de Betuwe, op drie plaatzen, tusschen Heusden en het Tolhuis te bezetten. Doch naauwlijks hadt de Prins VAN CONDÉ toestel gemaakt, om dien post te bemagtigen, of MONTBAS verliet denzelven, heimelijk, tot geene kleine verwondering van den Franschen Veldheer; die, in 't eerst, daar van geene andere reden wist te geeven, dan een vermoeden, dat men geweeken was, alleen met oogmerk, om naderhand met te meer magts op hem aan te vallen. Om deeze lafhartigheid wierdt MONTBAS in hegtenisse genomen, en eenigen tijd gehouden, in 't Leger bij Bodegrave; uit welke hij, egter, ontvlugtte, de wijk neemende na Utrecht, 't welk thans in de magt der Franschen was. Om dit overloopen tot den vijand, zo als men 't noemde, zo wel als om het verlaaten van den boven gemelden post, streek men, eerlang, over hem het vonnis, om in beeldtenisse te worden opgehangen; een zinnebeeld der straffe, welke hij te wagten hadt, indien men zijnen persoon in handen kreeg.
Doch hij hieldt zich buiten schoots, met aanbieding, nogthans, van zich voor onzijdige Regters te willen verdeedigen, indien men hem van lijfsveiligheid verzekerde. Zedert verdeedigde hij zijn gedrag in openbaaren druk, beweerende dat hij den post in de Betuwe niet verlaaten hadt, dan op uitgedrukten last der Afgevaardigden te Velden. Zommigen voegen 'er nevens, dat hij, van zijn wijken, de schuld leide op den Prinse VAN ORANJE, die, met voordagt, om hem te bederven, als behoorende tot de zogenaamde Louvesteinsche Factie, slegts een klein getal manschap hem gegeeven hadt. Wat laater daagde hij de Heeren VAN ZUILENSTEIN en 'S GRAAVENMOER, gelijk ook de Graaven VAN STYRUM en FLODOOP, tot een tweegevegt. Doch men deedt zijne uitdaagingen beantwoorden door den Scherpregter van 't Leger, en het antwoord aan den Franschen Generaal, Hertog VAN LUXEMBURG, toezenden. MONTBAS begaf zich, naaderhand, na Frankrijk, van waar hij herkomstig was, en ging over in den dienst des Konings. Hoewel hij veele jaaren in Staatschen dienst geweest was, en in huwelijk hadt eene dogter van de vermaarden HUGO DE GROOT, diende hij, egter, naderhand tegen den Staat; wordende, onder andere, verdagt gehouden, van eenen toeleg op Sas van Gend gesmeed te hebben.