JOAN HALLINGK. BIJKANS ware deeze Dordrechtsche Burgemeester een slagtoffer geweest van de woede van het Graauw, in den Jaare 1672, ten tijde als hetzelve, ook in die Stad, zo wel als elders, doldriftig ijverde voor de verheffing van zijne Hoogheid WILLEM DEN III, TOT De Stadhouderlijke waardigheid.
Want, naa dat de Regeering met geweld was gedwongen, ten dien einde, Vroedschapsvergadering te beleggen, en toen de Heer HALLINGK VAN AGTer ’t Stadhuis wilde afgaan, wierdt hij, door eenen onverlaat, met een zwaaren Bijl gedreigd, indien hij, die tot nog toe tegen 's Prinsen verheffing hadt gestemd, voortging in zijne weigeringe, om aan ’s Volks begeeren te voldoen. Hoewel hij dit dreigende gevaar ontsnapte, leedt hij, nogthans, kort daar naa, merkelijke schade aan zijne goederen. Want als de Heer HALLINGK, NEVENS de Heeren JOAN MEERMAN, BURGEMEester van Leiden, en KORNELIS GEELVINK VAN Kastrikum, Raad en Oud-Schepen van Amsterdam, door ’s Lands Staaten was gemagtigd, om, tegen de naderende Fransche Troepen, de bewooners ten platten Lande in de wapenen te brengen, haalde hij zich daar mede den haat der Landleiden dermaate op den halze, dat het gewelddaadige handen sloeg aan zijn Huis binnen Dodrecht, en aan zijne Buitenplaatze in Beijerland. De schade, door deeze plondering hem toegebragt, wierdt naderhand, door hem zelven, op twaalfduizend Guldens begroot.