UIT DIT geslagt, te Dordrecht thuis behoorende, zijn verscheiden voornaame mannen voortgesprooten, van tijd tot tijd gebezigd in aanzienlijke posten van Staats- en Stadsregeeringe. Bekend is de opschudding, in den Jaare 1653, binnen Enkhuizen voorgevallen, welke openlijk uitbrak, ter gelegenheid dat een Trommelslager, in naame der Algemeene Staaten, rond sloeg om volk te werven, doch door het Graauw gedwongen wierdt om insgelijks dien des Prinsen VAN ORANJE TE GEBRuiken.
Dit deedt, binnen de Stad, het vuur van oproer uitbreeken; om ’t welk te blusschen, ’s Lands Staaten, op verzoek der Regeeringe, eenige Afgevaardigden derwaarts zonden. Onder deeze bevondt zich ALEWYN VAN HALEWYN, BURGEMEester van Dordrecht. In merkelijk gevaar kwam hij, bij die gelegenheid. Nevens den Heere JAKOB VAN NIEUWSTAD, BURGEMEester van Alkmaar, eenen zijner Mede-Gemagtigden, gezeeten op eenen wagen, en tot op een kleinen afstand van de Stad genaderd, koomt een woest kaerel, houdende eenen Bierkan in zijne eene hand, met de andere den toom der paerden aangrijpen, en met een dreigend gelaat hun vraagen waar zij heenen wilden? Op het antwoord, dat hem zulks niet aanging, was eene tweede vraag, of zij Prinsen- of Staatsvolk waren? De heer VAN HALEWYN HADT NAauwlijks hier op Staatenvolk geantwoord, of de muiteling graauwde hem toe, dan zult gij niet leevende van hier gaan. Straks werpt hij den Bierkan van zich, tegen den wagen, trekt zijn Mes, en dreigt daar mede de heeren Gemagtigden. Het aanzetten der paerden, door den Voerman, deedt hen dit gevaar ontrijden. Bij hunne komst voor de Stad, weigerde men hen binnen te lasten; naa eenige uuren toevens, moesten ze, onverrigter zaake, van daar vertrekken.