PETRUs Hakkius, geboortig te Leiden, bekleedde, in den Jaare 1584, het Leeraarampt. Onder de Kerkelijke onlusten, welke, omtrent dien tijd, ook de Gemeente te Medenblik beroerden, verworf de Wethouderschap, dat dezelve, voor eenen tijd van vier Maanden, derwaarts wierdt gezonden.
Een vermetel Prediker moet deeze geweest zijn, naardien van hem getuigd wordt, dat hij niet geschroomd hadt, tegen het laatste Huwelijk van Prinse WILLEM DEN I, OPENlijk van den Predikstoel uit te vaaren. Zo hoog zelf klom zijne laatdunkende losmondigheid, dat hij ’s Prinsen ontijdig uiteinde aan de Gemeente vertoonde, als een oordeel Gods en hemelsche straffe, hem overgekoomen, van wegens den praal en staatsie, bij den plegtigen Doop van zijnen jongsten Zoone. Dus hadt hij gesproken, vóór zijne komst te Medenblik: reden genoeg voorwaar, naar ’t oordeel des Kerkeraads en ook van SONOI, OM ZUlk eenen twistkraaier als een voorwerp te beschouwen, gantsch ondienstig in de tegenwoordige gesteldheid van zaaken, en voor den laatstgenoemden om aan den Hopman der Bezettinge last te geeven om hem ’t binnen komen te beletten. ’t Een en ander belette niet, dat hij op den Predikstoel gebragt wierdt. Hier uit ontstondan zeer hoogloopende onlusten, welke niet dan door den sterken arm konden gestild worden. Op bevel van Graave MAURITS EN VAN den Raade van Staate bragt de Stadhouder SONOI HONDERD knegten binnen Medenblik, met order om den twiststookenden Leeraar aan te pakken en ter Stad uit te leiden. Getrouwelijk kweeten zich deeze van den opgeleiden last.
HAKKIUS LEEFDE en predikte nog in den Jaare 1587. Doch hij moet niet zeer op de zijde van den Engelschen Landvoogd LELICESTER GEWEEST zijn, naardien van hem wordt aangetekend, dat hij, in den hevigen twist, omtrent dien tijd, binnen Leiden ontstaan, geteld wierdt onder de onzuivere Leeraars, om dat hij van zich hadt durven laaten gaan, “dat de Heeren van Leiden, naa wederstand te hebben gebooden aan den Spanjaard en Franschman, ook wel weg zouden weeten met de Engelschen.”