derde Voogt van Gelder, zoon van GERLAG DEN I. Hij kwam in ’t Jaar 937 aan ’t bewind.
In den aanvang leed hij veel van de Hunnen, of Hungaren; was een Heer van groote zedigheid en vernuft. Omtrent het jaar 958 stierfhij, tot groote droefheid der Geldersche Onderzaaten: hij had ter GemaaLinne ALYD, dögter van ARNOUD, Graave van Kleef, daar hij bij won zijnen nazaat RICHARD DEN II, den vierden Voogd van Gelder. Dat de Barbarische Hunnen, toen zij Duitschland verwoestten , ook in Gelderland geweest zijn, blijkt daar uit; dat midden op de Veluwe in eene broekagtige plaatze, de Ulkermeer geheeten, nog heden de ruïnen of puinhoopen gezien worden van een groot Kasteel, voor deezen, en nu nog de Hunnen-Schans bij den Doorewaard. Het Dorp Huijnen, niet verre van Nieuwkerk , en de Hoener-, eigentlijk Hunner-Poort, te Nijmeegen, hebben dien naam nog van de Hunnen behouden. Keizer OTTO, om de geduurige strooperijen van deeze moorddadige Natie eens voor al in te toornen, verzamelde een magtig heir; daar mede greep hij deeze wilde Hunnen bij Augsburg zodanig aan, dat hen de lust verging om naderhand de Christenen weer te overvallen. In dien slag heeft de gedagte WICHARD, zoon van GODEFROY, zig ongemeen helddadig gekweeten.