Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GILDENBURG

betekenis & definitie

is een zeer sterk Kasteel of steenen toren aan de Vaart , of Vreeswijk, geweest, geen twee uuren van Utrecht , aan de Lek geleegen, tegen over Vianen; gemaakt tot beschuttinge der Sluizen aan de Lek en aan de Vaart, tegen de vijanden van het Stigt. Deeze sterkte wierd Gildenburg genaamd, om dat ze op eigen kosten van de Gilden der Timmerlieden, Volders, en andere binnen Utrecht, omtrent liet Jaar 1373 gebouwd was. GYSBERT, Heer van Vianen, kon deeze bril op zijnen neuze niet dulden, klaagde daar in ’t heimelijk over aan Hertog ALBERT van Beijeren, toen, wegens de krankzinnigheid zijns broeders Graave WILLEM, Voogd, naderhand Graave van Holland en Zeeland, maakte hem wijs, dat dit Kasteel tot nadeel van de Graaflijkheid van Holland gebouwd was; als gezet in het Ambagt en Gebied van Vreeswijk ; welke plaats (zeide hij) niet den Bisschop, noch het Stigt, maar Holland wettig toekwam.

Die van Dordregt meenden ook dat de Sluis, bij ’t gedagte Vreeswijk, ten nadeele hunner Stad was gelegt, en vielen derhalven den Heere van Vianen toe. Daar op volgde dat de Hollanders met eene zeer groote magt voor Gildenburg in liet Jaar 1374 kwamen. Daar binnen lagen als Kapiteins wegens het Stigt, PIETER DOOL, en AREND PRAEYS, die met hun volk eenen uitval deeden , en veele Hollanders versloegen. Heer GYSBERT VAN NIEUWENROODE werd ’er zwaar gewond; Heer WILLEM VAN NAALDWYK, Marschalk van Holland, Heer WILLEM VAN GEERVLIED, en meer andere voornaame persoonen wierden gevangen. Hertog ALBERT regtte twee groote storm - of schiettorens op , den eenen aan den oever van de Lek bij Vianen , den anderen beneden den Dijk van die Stad , daar hij Gildenburg zeer mede beschadigde, De Hollanders deeden ’er vreeslijke aanvallen op, met allerlei Krijgsgevaarten, met steenschieters , en andere zwaare Krijgswerktuigen : maar daartegen verweerden zig de belegerden dapper, en schooten een hunner groote gevaarten met zwaare stukkogels (want, zegt MATTHEUS VOSSIUS, het buskruid was toen al in gebruik, enz.) om verre.

Middelerwijl viel ARNAUD VAN HOORN, Bisschop van Utrecht, bij Zwarmerdam in Holland, sleepte al dat hem voorkwam gevangen mede , nevens eenen grooten roof naar Utrecht. Na eene maandelijke belegeringe moesten die van binnen voor ’t geweld buigen, en gaven zig op goede voorwaarden over.

De bewaaring van het veroverde Gildenburg werd Heere GYSBERT van Vianet» aanbevoolen; maar hij bleef 'er niet lang meester van. Dat ALBERT, door eene zwaare en langduurige belageringe, die daar bij zeer kostelijk was, gewonnen had, kreegen de Stigtschen met weinig moeite, en in eenen korten tijd weder in hun geweld. Op St. Timotheus en St.

Symphoniaans
nagt kwamen zij met eenen hoop volks in alle stilheid aan het Kasteel; bestormden het eenen geheeien dag en nagt lang, met groote dapperheid en geweld, schooten ’er ook het vuur in, waar door de bezetting zig genoodzaakt vond, het nog in ’t zelfde Jaar weder over te geven.

Terwijl dit geschiedde, trok Bisschop AREND VAN HOORN ’t Graafschap Holland in, daar hij groote schade deed, inzonderheid aan die van Naarden ook nam hij Oudewater met geweld in, en gaf de Stad aan zijn volk ten beste. ALBERT stelde eene bedriegelijke vredehandeling met die van Utrecht aan, om hen op te houden, tot dat hij een groot Leger hadde bij een gebragt, om het Stigt dan op ’t onvoorzienste te overvallen: maar zij ontdekten het, schoon bijna te laat, en maakten ter verweeringe goeden toestel. Bij Gildenburg kwamen de twee Legers den anderen in het gezigt: ALBERT lag op geene zijde van de Lek, aan den Viaanschen kant; de Utrechtschen aan deezen kant, die, Gildenburg wei bezet latende, naar huis keerden: want ALBERT durfde zijne tanden niet waagen, om dien harden noot te kraaken; maar ging over de Lek, en nam het Huis te Wulferhorst met bestorminge in; veroverde ook het Slot Heemstede met verdrag; maar het Huis te Hermelen geplonderd hebbende, liet hij het in koolen leggen.

Daar tegen deden de Stigtschen geen minder schade in Holland. Dit duurde over en weder, tot dat ’er, in ’t Jaar 1375, een vredeverdrag beraamd werd; waar bij die van Utrecht aan Hertog ALBERT, voor geleeden schade , zouden geeven 4000, anderen zeggen 3000 oude Schilden; daar tegen zou de Heerlijkheid Vreeswijk, of de Vaart, ten eeuwigen dage aan St. Marten, of de Kerke van Utrecht blijven, indien de Bisschop en nog zeven eerlijke mannen wilden zweeren, dat die plaats aan het Stigt behoorde, en nooit Hollandsch geweest was. Toen zij nu gereed waren om den eed te doen, hield zig Hertog ALBERT daar mede te vreden , en gaf aan Bisschop AREND goede gezegelde brieven, dat hij van Vreeswijk astond, en de meergedagte Heerlijkheid aan Utrecht in eigendom behoorde. Zie voorts VREESWYK.

< >