Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 20-10-2022

GEIN, GEIJN of ’T GEIN

betekenis & definitie

is een zeer oude Plaats, in hei Nederkwartier van ’t Stigt van Utrecht. Het had voortijds bekwaame Huizen, Straaten en Herbergen; doch deeze zijn, door de Hollanders, vernield en Verbrand. Het Huis Gein is een zeer sterke Burgt geweest, en verscheidene maalen door groote Legers aangetast, doch altijd te vergeefsch. Maar in den oorlog van de Hollanders tegen het Stigt heeft ARNOUD VAN AMSTEL, Heer van IJsselstein, zijn Volk bij een getrokken, en dit Huis, in het Jaar 1356, rondom belegerd; zijnde toen, in naam van den Bisschop VAN ARKEL, Kastelein daar op . . . . SNOIJUS, die, na dat Heer AREND het Huis een half uur bestond had, een der zijnen uitzond om te vraagen, of hij niet lang gehoeg den Burgt eerlijk belegerd had, en den pligt van een goed soldaat betragt ? Hij niet nalaatende op die zotte vraagje te antwoorden gaf SNOIJUS het Kasteel terstond aan hem over. Of dit niet een vooraf beslooten werk tusschen hun beiden ware, laaten wij aan het oordeel van den leezer over.

De Ambagts-Heerlijkheid en Ridderhofstad ’t Gein legt een weinig bewesten den Vaartschen Rhijn of Trekweg, die van Utrecht naar Vreeswijk loopt, ruim een half uur gaans van de Stad IJsselstein ten Oosten, en even zo veel ten Noorden ven Vianen. Het oude Gein was, in het Jaar 12594, door JAN DEN II, Bisschop van Utrecht, tot een Stad gemaakt, en met Stads voorregten beschonken; brengende in de Bede meer op dan Amersfoort. De Bisschoppelijke Tol is naderhand van daar naar Vreewijk overgebragt. De Kerk, reeds in het jaar 1217 gestigt, in de XV Eeuw ten val neigende, werd, in het Jaar 1515, merklijk verbeterd, door de Priorinne van het Klooster Nazareth. Dit Klooster van Reguliere Kanunnikensen was, kort na het Jaar 1423, door drie vrouwspersoonen uit het verdionken Land van Altera, digt bij de Parochie-Kerk gestigt.

Met de verwoesting van het zelve, na het vlugten der Nonnen, in ’t Jaar 1572, schijnt ook de Kerk, in vervolg van tijd, geheel vervallen en gesloopt te zijn. Maar het Huis of Kasteel ’t Gein werd, in het begin van de voorgaande Eeuw, wederom opgebouwd, ten deele op de oude, ten deele op nieuwe grondvesten, door den Heer ARIAAN PLOOS VAN AMSTEL, Heer van Tienhoven en Gunterstein. ’t Is thans een deftig en vierkant gebouw, staande geheel bloot in een ruimen vijver, met een Ophaalbrug daar voor. Dit Huis en Heerlijkheid is leenroerig aan de Provintie van Utrecht, schoon het voorheen een Leen was, dat door Graaf WILLEM van Henegouwen en Holland was uitgegeeven. In het Jaar 1637 werd het, door Burgemeesteren, Schepenen en Ingezeetenen, afgestaan aan gemelden Heere PLOOS VAN AMSTEL. Agt Jaaren te vooren hadden de Staaten van Utrecht hem het Ambagtsregt of Gerechte in ‘t Gein reeds gegund, mids hij, en zijne kinderen en erfgenaamen, ten behoeve van de Domeinen, Jaarlijks betaalen zouden, de somma van honderd en vijftig ponden, tot veertig grooten vlaams. Hij droeg vervolgens het hooge en middelbaare regtsgebied van ’t Gein, en van eenige andere Heerlijkheid, in de Provintie van Utrecht, op aan FREDRIK HENDRIK, Prinse van Oranje, als Graave van Buuren; die dezelve wederom, als een onsterflijk Erfleen, op hem, zijne erven en nakomelingen verlijdde, op zodanigen voet, regten en voorregten, als de Proosten van St. Jan, te Utrecht, in de Heerlijkheid van Mijdregt gewoon waren te genieten. Zo lang deeze Heer leefde, heeft hij het hooge Regtsgebied in deeze Heerlijkheid geoeffend, waar in hij ook door de Staaten erkend werd. Doch na zijnen dood, in het Jaar 1639, eigenden de Staaten zig de hooge Heerlijkheid toe, en verboden uitdrukkelijk eenigen anderen Heer, dan Hun Ed. Mog. in het hooge en middelbaare Regtsgebied van Jutphaas en 't Gein, te erkennen.

De Koopprijs werd, egter, aan de erfgenaamen van den Heer PLOOS VAN AMSTEL vergoed.

Deeze Ambagtsheerlijkheid bestaar thans 470 morgen Lands, waar mede, gelijk ook met het huis, Jonker WILLEM ANNE, Baron van Wassenaar, in het Jaar 1764, door de Staaten van Utrecht, is beleend geworden. In het Jaar 1748 telde men aldaar zes huizen.

CORTGEEN, Stigts-Chronijk, pag. 94. VOSSIUS, Jaarboeken, pag. 433. Vaderl. Hist. II. Deel, bl. 289. Historie van 't Bisdom Utrecht, II. Deel, bl. 259. Tegenwoordige Staat van Utrecht, II. Deel, bl. 173, enz.

< >