bij anderen BASILIUS genaamd, werd te Groningen, in het Jaar 1419, gebooren. Schoon hij gebrekkig aan oogen en voeten was, heeft hij, egter, de onwetenheid dier tijden weten te ontvlugten, en de zon der waarheid zo hel omsloken, dat men hem het licht der waereld noemde. Te Zwolle, alwaar toen een vermaard School was, heeft hij den grond zijner geleerdheid gelegt, en zo veel voorraad opgedaan, dat hij anderen kon onderwijzen. Van Zwolle naar Groningen te rug gekeerd, maakte men het hem daar zo bezwaarlijk, dat hij verpligt werd, zig openlijk ie verdedigen. Hij vertrok van daar naar Keulen, in het Collegie van Lanrentius; zijnde een Beurse, aldaar door een Groninger Theologant gestigt. Hier bevlijtigde hij zig, om de waarheid grondig te leeren kennen; en dit onderzoek deed hem een af keer krijgen van de Schoolsche Godgeleerdheid, welke toen de overhand had. Hij maakte kennis met de Benedictijner Monniken, bediende zig van hunnen Boekschat, en trok ’er allen moogelijk nut uit. Inzonderheid leide hij zig toe op de Platonische Filosophie. Hij liet zig door bedreigingen van lieden, die gewoon waren anders te denken, niet afschrikken, maar beriep zig tegen hun op den wezenlijken inhoud der H. Schrift, die hij zijne partijen altoos voorwierp. Dikmaals ging hij in het Klooster te Deuts, over den Rhijn, en las daar in de Schriften van RUPERTUS, die hij hoog schatte, en genoegzaam afschreef.
Zo deed hij ook met andere Schrijvers, vermeerderende die met zijn aanmerkingen; waar uit met ter tijd een groot werk gebooren werd, dat hij Mare magnum plagt te noemen; doch ’t welk is verlooren geraakt. Intusschen beklaagde hij zig, dat de man (RUPERTUS) in wien de geest van CHRISTUS gewoond had, door de duisternis der tijden en het bijgeloof, nog van veele nodige zaaken onkundig was geweest. Van de Bedel-Monniken, die in dien tijd menigvuldig uit Bijzantium of Constantinopole kwamen, leerde hij iets van de Grieksche spraake, om niet blindelings te moeten gelooven, wat de vertaalers van den Griekschen Text gezegd hadden. Een voorsmaak van de Hebreeuwsche, Chaldeeuwsche en Arabische spraake gaven hem andere Monniken, en zelfs de Jooden. Hier door berugt geworden zijnde, beriep hem FILIPPUS, Keurvorst van den Paltz, naar Heidelberg, als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Hoewel hij in deeze waardigheid geen behaagen scheen te hebben, begaf hij zig egter derwaart, om de jeugd in de Philosophie te onderwijzen; doch verbond zig niet als Hoogleeraar. Hij keerde, na eenig verblijf aldaar, weder naar Keulen, en van daar naar Leuven, alwaar hij met geen klein genoegen de Theologie hoorde leeraaren. Van daar trok hij naar Parijs, om de Geleerden aldaar te hooren. Met verwondering hoorde hij een Brabander en Utrechtenaar. Met zijnen vriend FRANCISCO LE REUVER, begaf hij zig van daar naar het Concilie te Basel, en hield aldaar verscheidene disputatien, die hem tot eer verstrekten. Met dien zelven man keerde hij naar Parijs te rug, en onderhield de vriendschap met hem, zelfs na dat hij, onder den naam van SIXTUS DEN IV, Paus geworden was. Na verloop van tijd weder te Groningen gekoomen zijnde, verwierp hij de dwaalingen der Roomsche Kerk, en sprak dezelve openlijk tegen; waar door hij in grooten haat bij de domme Monniken geraakte, en hunnen haat niet zou ontgaan zijn, zo niet DAVID VAN BOURGONDIE, Bischhop van Utrecht, zijn bijzondere vriend, hem beschermt had. In hoogen ouderdom werd hij geheel blind, overleed den 4 October van het Jaar 1489, en werd te Groningen, in het Choor van de Kloosterkerk, begraaven. LUTHER heeft altoos met lof van hem gesprooken en geschreeven. De Schriften, van hem overgebleeven, zijn te Groningen, in het Jaar 1514, gedrukt.
Zie BENTHEM, Holland Kirch und Schul Staate, II. Theil, bl. 175, enz.