Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FERDINAND (Kardinaal)

betekenis & definitie

Infant van Spanje, Aartsbisschop van Toledo, Kardinaal, en broeder van FILIPS DEN IV, Koning van Spanje, gebooren in het Jaar 1609, werd, na den dood van de Infante ISABELLA CLARA Gouverneur Generaal over de Spaansche Nederlanden , in het Jaar 1633. Ongaarne nam FERDINAND deezen last op zig; liever hadde hij, in zijn Bisdom Toledo, in rust gebleeven, en van zijne Jaarlijksche inkomsten, bedraagende meer dan 200,000 kroonen, of, gelijk andere zeggen, zo veele ducaten, een stil leeven geleid; doch FILIPS begeerde het anders. Hij kwam, in het Jaar 1634., in de Nederlanden, en werd, als zijnde de bloeder des Konings, in Braband zeer heerlijk ontfangen. Zijn eerde werk was, niet alleen het afschaffen van de oude en voornaamste Hofbedienden van ISABELLA, maar ook van veele Nederlandsche Heeren, die den meesten tijd huns levens, in 's Konings of in ’s Lands dienst, versleeten hadden: stellende, in derzelver plaatse Spanjaarden. Dit baarde wel veel misnoegen, maar, niemant durfde ’er zig tegen verzetten. Dit deed hij voornamelijk in de Provintien Artois en Henegouwen. Daarenboven gaf hij openbaare bevelen uit, dat ieder, in zijne klederen, de Spaansche mode volgen, geen lang hair dragen, hoofd en baard kort scheeren zoude, enz Het ontbrak aan geene openbaare schimpschriften, waarin, op eene niet onaartige wijze, met deezen Prins Kardinaal, en zijnen Spaanschen hoogmoed gespot werd; voorspellende zelf zijne dienaars niet veel goeds.

Veele Heeren, in de Spaansche Nederlanden, werden beschuldigd , dat zij met den Graaf VAN DEN BERG, geweezen Generaal, en afvalligen Nederlander, heimelijk verstand hielden en dus van verraad zwanger gingen; wordende zelfs eenigen in hegtenis gebragt. !t Zij dat de beschuldigingen, hen ten laste gelegd, gegrond of valsch waren, dit is onbetwistbaar, dat de trosche behandelingen der Spanjaarden een algemeen misnoegen veroorzaakten. Hier bij kwam nog der Kastiliaanen onvoorzigtigheid, door zo veel volks, uit Braband en Vlaanderen, naar Duitschland te zenden, ter hulpe van Keizer FERDINANT, dat zij daar door geheel verzwakt werden. Graaf HENDRIK VAN DEN BERGH kreeg daar doorgelegenheid, om Maastrigt te overmeesteren. Verder baande het Graave WILLEM en den zijnen den weg, om, tusschen Antwerpen en Bergen op den Zoom, eenen inval te doen, en verscheiden schanzen weg te neemen. Veele Dijken werden doorgestooken, en de Landen rondsom Antwerpen onder water gezet; tot zeer groot nadeel der Landlieden.In allen opzigte slaagde de Infant, in den aanvang van zijn bewind, ongelukkig in zijne bedrijven. Het eerste ongeval was, dat 12000 van zijn soldaaten, onder THOMAS, Prins van Savoijen, tegen de Franschen aangevoerd, omtrent Hoije in het Land van Luik, deerlijk geslagen werden. In het Jaar 1635, liet hij, door den Spaanschen Admiraal, verzelt van DELA FONTAINE, Gouverneur van Brugge, in allerijl, met 8000 man , en veele Oorlogschepen, de Schans Philippijne in Vlaanderen, belegeren: twee Jaaren te vooren, was die zelfde Schans, door Graaf WILLEM VAN NASSAU veroverd, van wegen het groot aanbelang, welk men in de zelve stelde voor Holland en Zeeland. De Staatsche troepen, die daar binnen lagen, waren verslerkt met 800 koppen, door Zeeland, in allerhaast, derwaards gezonden; deeze verdedigden zig zo dapper, dat de belegeraars groote schade leden, schoon de aanslag, in den aanvang des belegs, hun bijna gelukt was. FERDINANT was in eigen persoon in het Leger gekomen; in de hoop van roem te zullen behaalen, dreef hij de Krijgsknegten al te onvoorzigtig aan; waar door de bloem zijner benden sneuveldede. Den 15 Maij van dat zelfde Jaar, naderde Graaf WILLEM, met veele Schepen en eenige Regimenten, de Schans; waarop de Spanjaarden, met agterlaating van veele dooden, en onder deeze eenige Bevelhebbers, de vlugt namen.

De Spanjaarden, die zig in Gelderland bevonden, hadden aanslagen gemaakt op Essen en Thiel, Essen hadden ze reeds bemagtigd; doch zij wierden allen dood geslaagen. Te Thiel, daar zij den Wal reeds beklommen Iiadden, werden zij weder te rug gedreeven. Hun toeleg op de Clundert en Steenbergen mislukte insgelijks; doch Schenkenschans was door hen overrompeld. Binnen deeze Schans lagen niet meer dan 80 Staatsche knegten; en de Spanjaards waren meer dan 600 in getal. Men oordeele hier uit, of dit een heldendaad ware, waarop de Infant reden had zig zo sterk te beroemen. Prins FREDRIK HENDRIK sloeg terstond wederom het beleg voor de Schans. Don FERDINAND kwam hierop wel, met het voorneemen om dezelve te ontzetten; doch hij durfde geenen kans wagen. In ’t Jaar 1637 maakte hij zig , echter, meester van Limburg en Venlo. Ook ontwierp hij meer gewigtige aanslagen, doch bracht ze niet ten uitvoer: integendeel behaalden de Staatschen veele voordeelen op hem. Op het einde van de maand Augustus, des Jaars 1641, werd hij van de kinderziekte aangetast, en deed zig naar Kortrijk voeren Bijna hersteld zijnde, keerde hij naar Brussel, alwaar hij, in de maand September, weder instortte, en overleed den 9 van de maand November, oud zijnde 34 Jaaren. Vóór zijn overlijden, had hij gelast, dat zijn Lijk naar Spanje moest gevoerd, en in de Hoofdkerk van Toledo begraven worden. Het ontbrak hem, in zijne bedrijven, meer aan geluk, dan wel aan verstand.

In het hoofd van zijn Testament straalde de Spaansche hoogmoed door; gevende hij zig aldaar eene verbazende menigte Tijtels, zo als men zien kan bij ALTZEMA, bij wien het zelve geheel te vinden is. Wij zuilen slegts eenige weinige plaatzen bijbrengen. De inleiding was; Ik Don Ferdinando, door de gratie Gods Infant van Spanje, Kardinaal, enz, enz. enz. Hij badt den Koning zijnen broeder, dat hij mogt begraaven worden in de Kapel van onze lieve Vrouw del Sacrario, in de Hoofdkerk van Toledo, en om aldaar iets ter zijner gedachtenisse te vestigen, naar zijner Majesteits goedvinden. Hij verzogt aan de Dekenen van het Kapittel van dezelve Kerk, voor zijne ziel te bidden, en aan den Koning, dat die zoude beveelen, dat Jaarlijks, op den dag van zijn overlijden, eene misse gedaan werd, in de Kerk ven St. Marie te Rome. Den Paus verzogt hij, zijnen Kardinaalshoed te schenken aan Don ANTONIO DE BONEVIDES zijnen Opperaalmoessenier, en te gelijk, dat zijne Heiligheid voor zijne ziel wilde bidden. Hij beval, dat voor het behoud zijner ziele, in allerhaast, gedaan zouden worden 12000 Missen, meest op gepriviligiëerde Altaaren. De Nederlanden, en de Staaten van dezelve, beval hij, de Roomsch Catholijke Apostolische Religie te bewaren, en daar aan te betoonen den verschuldigden ijver. Verder stelde hij order op het betaalen van zijne schulden; versprak veele Iegaaten, en daarenboven nog 20,000 kroonen, aan Broer JAN van de moeder Gods, en Don MIGAEL van Salamanca. Eindelijk nog beval hij, aan gemelden Broer JAN te geeven, 200 kroonen ’s maands, zo lang die zulks begeeren zou.

Toen na zijn overlijden, de order des Konings geopend werd, bevond men dat tot de Regeering deezer Landen, zo in het Staats- als Krijgsbestuur, benoemd waren Don FRANCISCO DE MELO, Marquis van Fellada, de Graaf DE LA FONTAINE, de Aardsbisschop van Mechelen, de President ROSA en Don ANDRIA DE CANTELMO. Het lichaam van Don FERDINAND werd, terslond na zijn overlijden, geopend en gebalzemd. Dit verrigt zijnde, werd het gedekt met vergulden wapenen, en nog dien zelfden nacht gebragt in de Kapel van het Paleis, en aldaar geplaatst op eene verhevene Tabernakel, gedekt met goud laaken, overschaduwt van een verhemelte van dezelfde stoffe. Dus lag het ten toon, tot den 14 November. Op den eersten dag zag men, aan de regter zijde van zijn hoofd, een roode Bonnet, op een kusfen van fluweel; en een weinig lager een Prinselijke kroon, versiert met groote paarlen en diamanten, en aan zijne voeten een helm, overeenkomende met de wapenen, waar mede hij bedekt was. Daags daaraan werd de Kardinaalshoed gesteld, in de plaats van de roode Bonnet, de gouden kroon aan de linker zijde van het hoofd, met de staf van Commando in de hand. Aldus bleef het lijk ten toon liggen den 13 en den 14 November, en werd daarna ineen kist geleid, en gezet achter het Altaar, aan de regter zijde van de Infame ISABELLA zijn Moei, met alle pracht, aan een persoon, van den rang, dien hij in zijn leven bekleed had, toekomende.

Zie Theatre d'Europe; ALTZEMA, Zaaken van Staat, II. Deel.

< >