gebooren in de XVI.eeuw, te Elburg, in Gelderland. Na dat hij zig, eenige Jaaren, in de wijsbegeerte geoeffend had, gaf hij zig geheel en al aan de beschaafde wetenschappen over, en maakte ’er ongemeene vorderingen in. De Grieksche en Hebreeuwsche taalen was hij in den grond magtig: waarvan hem de Hoogleeraaren der Fransche Protestanten te Bearn een heerlijk getuigschrift gaven. In Gelderland wedergekeerd zijnde, vond hij daar alles in de uiterste elende, wegens den Spaanschen Oorlog, onder bevel van SPINOLA; waarom hij geraaden vond, zijn Vaderland wederom te verlaaten. Hij begaf zig dan naar Frankrijk, en maakte aldaar voornamelijk zijn werk van het onderwijzen in de Grieksche taal; behaalende daar mede, zo wel als door zijne verdere kundigheden, de achting van de beroemdste mannen van zijnen tijd, en bijzonder van CADAUBONUS, DU PIN en THUANUS. Op zekeren tijd, alleen van een knegt verzeld, van Rochelle gewandeld zijnde, nam hij, op deszelfs verzoek, zijn verblijf in het Huis van een burger; doch is, na dien tijd, nimmer wederom ten voorschijn gekoomen; zelfs heeft men nooit iets van hem konnen ontdekken, niettegenstaande alle onderzoek, door de Overigheid daar toe aangewend.
Het verlies van deezen Letterheld, in den bloei zijns levens, werd door de Geleerden zeer betreurd, alzo hij, waarschijnlijk, een man van den eersten rang in de geleerde waereld zou geworden zijn. Bewijzen daar van zijn zijne werken. In het Jaar 1677 is van hem, te Leiden, in het licht gekomen, een werkje in 12vo, groot 350 bladzijden, onder den naam van Antiquitatum Homericarum Libri quatuor, vol van uitgezogte geleerdheid, De Uitgeever daar van was zijn narees (?), HENDRIK BRUGMAN, Rector der Latijnsche Schoole te Zwolle. Te Amsterdam, in ’t Jaar 1726, is dit boekje herdrukt. Nog heeft hij geschreeven een werk, de Atheniensum Republioa, en eindelijk nog Commentarii de Antiquitatibus Atticis.BRUMAN, Epist.
