Doctor en Prosessor in de H. Godgeleerdheid en Redeneerkunde, op de Hooge Schools te Leiden, Lid van het Koninklijk Genootschap in Engeland, Predikant te Leiden, en aldaar overleeden, den 17 Julij, van het jaar 1738. Om ’s mans leevensloop en karakter te schetzen, zullen wij ons bedienen van de Lijkrede, op hem gedaan, door den Hoogieeraar JOHAN VAN DEN HONERT, T. H. Zoon, den 16 van de maand September des gemelden Jaars.
De vader van FRANCISCUS FABRICIUS, JOHANNES FABRICIUS genaamd, was afkomstig van aanzienlijke Amsteldamsche Kooplieden, in die Stad gebooren, in liet Jaar 1632. JOHANNES FABRICIUS was eerst Predikant, op een Dorp, het Zandt genaamd, gelegen in het Marquizaat van Bergen op den Zoom, en daarna op een ander Dorp, Nieuwkerk, in de nabuurschap der Stad Meurs, Hij begaf zig in huwelijk, te Amsteldam, met KATHARINA FELBIER, dogter van FRANS FELBIER, wiens broeder, HANS FELBIER, nevens zijnen Neef MICHIEL, onder de Regeringspersoonen der Stad Gouda, bekend zijn geweest. FRANS, de moederlijke Grootvader van onzen FRANCISCUS, was een aanzienlijk Koopman ie Amsteldam, Lid van den Burger-Krijgsraad, en Ouderling der Gereformeerde Kerk aldaar. Bij KATHARINA FELBIER, heeft JOHANNES verwekt, vijf kinderen, die allen, uitgenomen FRANCISCUS, jong gestorven zijn. Hlij werd niet gebooren te Meun , alwaar zijne ouders toen hunne woonplaats hadden, maar te Amsteldam, ten huize van opgemelden zijnen moederlijken Grootvader, op den 10 April, van het Jaar 1663; wordende hij ook, in die Stad, door JOHANNES FELBIER, ten doop gehouden. FRANCISCUS, pas vijf Jaaren oud zijnde, verloor, eerst zijnen vader, en kort daarna zijne moeder, en kwam dus onder het opzigt van zijnen Grootvader FELBIER, die hem, met zijn tiende jaar, in de Stads openbaare Schoolen bragt, tot het leeren van de Latijnsche en Grieksche taalen. Drie maanden had hij hier naauwlijks doorgtbragt, of de dood omrukte hem ook deezen getrouwen Voedstervader, die, echter, opzijn doodbedde, hem verklaarde, zijn uitersten wil te zijn, dat hij, op het voetspoor van zijnen vader, zig tot den Predikdienst schikken en zou trachten bekwaam te maaken. Aan deeze begeerte voldeed hij in allen deele. Na, te Amsteldam, te hebban genooten het onderwijs der Hoogleeraaren DE RAY, WOLZOGEN en FRANCIUS, begaf hij zig , in het Jaar 1681, naar Leidens Hooge Schoole, aan welke hij vijf jaaren lang, de vermaardste mannen van dien tijd hoorde, Thans keerde hij, in het jaar 1686, naar Amsteldam terug, alwaar hij, in het volgende Jaar, tot den Predikdienst bekwaam gekeurd en toegelaaten , en, nog in de maand November van dat zelffde Jaar, beroepen werd te Velzen. Negen Jaaren bediende hii deeze Gemeente, geduurende welken tijd verscheiden beroepen door hem werden afgeslagen, Eindelijk nam hij her beroep te Leiden aan, en werd ’er, den 7 Maij, in het Jaar 1696, in den dienst bevestigd.
Geduurende zijn verblijf te Velzen, had hij op den 20 Februarij, in het Jaar 1690, zig in huwelijk begeeven, met ANNA VAN TEILINGEN, eene vrouwe, zo vermaard om haare deugd als aanzienlijn Geslacht. Uit dit huwelijk werd hem één zoon, JOHANNES genaamd, gebooren, die op den ouderdom van 24 jaaren overleed.
In na laar 1705 werd FRANCISCUS na den dood van JACOBUS TRIGLAND, tot Hoogleraar in de Godgeleerdheid, door Curatoren der Hooge School te Leiden, aangesteld, met behoud van eene halve Predkantsplaats; welken halven dienst hij ook gettrouwelijk heeft waargenoomen, tot in het jaar 1734.
Na veele Jaaren, te Leiden, onderweezen te hebben, in de konst om gewijde Redenvoeringen te doen, werd hij, in het Jaar 1722 verwaardigd met een nieuwen, en, tot dien tijd, onbekenden tijtel, van Hoogleeraar in de gewijde Redeneerkonst; vier jaaren daarna, werd hij aangenoomen tot Lid der Engelsche Koninklijke Maaschappij, ter voortplantinge van het Evangelie, in de Overzeesche Gewesten; welke Maatschappij, in het Jaar 1701, door Koning WILLEM DEN III, was opgeregt. In bovengemelde Lijkrede, vindt men de aanzienlijke Eerampten, welk FABRICIUS aan de hooge SchooIe te Leiden, bekleed heeft, opgeteld; als mede eene aanwijzing van zijne schriften; van welke wij hier alleen opnoemen, zijne plegtige Redenvoering, gedaan den 8 Februari, van het Jaar 1725, ter gelegenneid van het vijftig jarigeJubeljaar der Hollandsche Academie, te Leiden, bij welke gelegenheid hij, ten derdenmaale, het Rectoraat dier Academie nederleide. Deeze Redenvoering is, door DIRK MOUT, uit het Latijn vertaald, en, met Plaaten en Portraiten, onder weike ook dat des Hoogleraars, door P. VAN DER AA in druk uitgegeeven. Onder de Geschiedkundige Gedenkstukken van ons Vaderland, verdient dit stuk geplaatst te worden.
FABRICIUS stierf, zo als gezegd is, den 27 Julij. in het Jaar 1738, in den ouderdom van 76 Jaaren, in tegenwoordigheid van zijnen Amptgenoot, J. VAN DER HONERT, en van zijne Huisvrouw; van welke beiden hij, met de volgende woorden, een Christelijk en geloovig afscheid nam; „Ik sterve in dat geloove, dat ik altijd gepredikt heb. Ik verzoeke u, zoo ik iets op u vermag, en gebiede het dat, gij dit aan allen zegt, die iets van mij begeeren te weeten. Ik hebbe, in dit Jaar, de Sijnode niet kunnen bijvoonen; maar zeg mijnen broederen, dat ik heenen gaa naar de Hemelsche Sijnode, en dat ik hen daar afwachte.”