Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FABRICIUS DE LA BASSECOUR

betekenis & definitie

Hij was Predikant, in de Waalsche Gemeente, te Amserdam, in ’t Jaar 1615, en zeer berugt , door de Kerklijke geschrillen, die aldaar voorvielen. Hevige twisten waren, in die Gemeente, ontstaan, met den Predikant SIMON GOULART. NA dat deeze in zijnen dienst, geschorst was, werd zijne zaak gebragt op de Sijnode te Middelburg, en aldaar voorgesteld, dat de Waalsche Gemeente te Amsteldam voorneemens was, FABRICIUS DE LA BASSECOUR op den Predikstoel te brengen, ten misten tot zo lange dat GOULART zig met de Kerk verzoent zoude hebben. De leden der Sijnodaale Vergadering, dit gantsch niet naar den sin zijnde, raadden zij den Kerkenraad, daarvan aftezien, ter zaake van zijne ongestadigheid en gegeevene ergernisse. Hij was, zeiden zij, Priester geweest in de Roomsche Kerk, van *t Pausdom tot de Hervormden overgegaan, en weder afgevallen tot de Roomsche Kerk, de waarheid der Hervormde Leer verzakende.

Naderhand zig wederom bij de Gereformeerden vervoegd hebbende, was hij een ijveraar voor de Contra-Remonstanten geworden. De Leden van het Consistorie verzweegen dit voorstel der Sijnode, en bragten, met toestemming van de Magistraat, FABRICIUS DE LA BASSECOUR op den Predikstoel. Doch, vóór zijne bevestiging, vergaderde de Waalsche Sijnode te Amsterdam. Hier werd het Consistorie zo hevig berispt over het verzwijgen van het verhandelde te Middelburg, dat het den Predikant LA VAGNE traanen koste, en hij genoodzaakt was, tot zijne verschoning , intebrengen, dat de genegenheid van de leden der Gemeente voor FABRICIUS niet had konnen gekeerd worden. De Sijnode beklaagde zig naderhand openlijk, zo wel over het gedrag van het Amsteldamsche Consistorie, als over den persoon, door hetzelve ten Predikstoel gebragt, Ook werd zijne beroeping niet erkend, vóór het Jaar 1617, op een Waalsche Sijnode, die toen te Leiden gehouden werd. Na deeze erkenning verzette zich FABRICIUS DE LA BASSECOUR, te Amsteldam, openlijk, tegen de Renmonstranten, en hunne gevoelens, die door hem, zo als in de brieven van MELLIUS verhaald wordt, beschuldigd werden, als Landverraaders, en die briefwisseling hielden met de Jesuiten. De Remonstranten, onder anderen NIELLIUS, antwoordden hierop, en in een gedrukt geschrift, ’t welk in de Fransche taal, in het Jaar 1618, in het licht kwam: „ dat Bassecourt en zijns gelijken zelfs verraders waren van den Staat en Kerk, wanneer zij zulke dingen wisten die niet aanbragten en beweezen, daar het behoorde; of dat zij agterklappers en lasteraars waren, als zij het volk met zulke dingen aan het holien hielpen zonder iets konnen bewijzen.”

FABRICIUS DE LA BASSECOUR schreef, daarentegen, dat men hem met onwaarheid betigtte; maar erkende, gepredikt te hebben, dat 'er veele luiden in het land waren, gelijk Achas, die goede miene maakten, en niettemin verraders van het Vaderland waren, nietegenstaande hunnen goeden raad en voorzigtigheid voor zo veel ze met hunne dwalingen en valsche keringen, het oordeel Gods over hel land haalen. UITTENBOGAART bewees daarna , uit een eigen geschrift van FABRICIUS, dat hij daarin gezegt had, datter drie of vier Pelgrims (Remonstrantsche Predikanten) naar Antwerpen waren gegaan , om de Jesuiten , Capucijnen en anderen Compagnons te bezoeken; en dat een derzelven een boek uit de Bibliotheek der Capucijnen gestoolen had. FABRICIUS heeft dit niet ontkend; maar een der Remonstranten gaf daartegen een boekje in ’t ligt, waarin hij ronduit verklaarde, dat het gezegde, hier boven gemeld, een puure logen was; maar dat, integendeel, drie of vier van de Contra-Remonstrantsche Predikanten (die daarin met naamen genoemd werden,) in gezelschap van een Remonstrantsch Predikant, door den Schrijver medegenoemd, te samen komende van eene Walsche Sijnode , gehouden te Breda, alleen uit nieuwsgierigheid, om dat zij Antwerpen nooit gezien hadden, derwaarts waren getrokken; dat zij te samen aldaar geweest waren in het Klooster der Capucijnen, zonder bij dezelven nat of droog geproefd te hebben; en dat 2ij aldaar tot de Bibliotheek toegelaten zijnde, een der vier Contra-Remonstrantsche Predikanten, (welks naam door hem niet genoemd word) een klein geschreeven boekske heimelijk had medegenomen. Dus ontzagen de partijen, in dien tijd, elkander niet het geringde. FABRICIUS DE LA BASSECOUR word ook nagegeeven, dat hij, in de maand December van het Jaar 1618, op den Predikstoel te Dordrecht, zo hevig tegen de Remonstranten uitvoer, dat de Magstraat dier Stad Zig genoodzaakt vond, bij Plakaat daar tegen te voorzien.

Zie UITENBOCAART, Kerkl. Historie; BRANDT, Reformatie, II. Deel, bl. 265, 266, 543, en 544, en de Twistschriften van dien tijd.

< >