van geboorte een Antwerpenaar , en met het begin der zeventiende Eeuwe, Geheimschrijver van den Hertog van Florence, wiens Lofreden hij, met algemeene goedkeuring, uitgaf, in het Jaar 1608. Al wat hij verder schreef , zo in Digtmaat als Proza, werd algemeen met toejuiching ontvangen.
Gantsch anders, echter, was zijn zedelijk gedrag; want, daar mede verdiende hij eene algemeene minachting. SCALINGER kreeg spoedig berouw, dat hij hem CASAUBONUS had aangepreezen. Op aanprijzing van zijnen vriend, had hem deeze als leermeester aanbevolen in het huis van Montaterre. De zaak hadt bijna haare volkomenheid, toen ERAMITA middel vond om in dienst van den Heer DE VIC te treeden, die zig gereed maakte tot het gezantschap naar Zwitzerland. Deze heer was een zeer eerlijk man; doch uitermaate ingenoomen met zijnen Godsdienst, en zeer ijverig om anderen daartoe overtehaalen. Hij overreedde ook, met kleine moeite, EREMITA, en deze ging tot den Roomschen Godsdienst over. Hier over kon CASAUBONUS zig niet troosten; hij kende de bekwaamheid van den zogenaamden bekeerdeer, en die van den bekeerde. Hij wist dat EREMITA veel geleerder was, dan de Portugeesche Monnik; en, echter, hoorde hij, dat de Monnik hem, met den eerden stoot , omvergeworpen had; maar ook spoedig ontdekte hij de reden van dezen zwakken tegenstand. EREMITA zogt geen anderen grond, dan den rijksten Godsdienst, die voor hem de beste was. Deze begeerte naar rijkdommen scheen iets kwaads te voorspellen. De dienst, dien men hem bezorgd hadt.was vijftig Rijkssdaalders jaars waardig. Die somme scheen hem in den beginne zeer groot; doch vervolgens middelmatig, en op ’t laatst niet met al. Hij zogt allerleie middelen om zig te verrijken; en inzonderheid had hij het oog gevestigd op de huizen der Biscchoppen. CASUABONUS Wederhield hem tweemaal van zig bij hen in dienst te begeeven; doch liet hem zijne vrije keuze, toen hij in dienst van den heer DE VIC trad.
De Jongeling werd dan Roomschgezind, en begaf zig, met den Afgevaardigde, naar Zwitzerland. Zijn Vader, een oud, eerlijk man, en goed Protestantsch, was over die verandering niet te troosten;hij zogt zijnen Zoon weder op den regten weg te brengen; deze gaf daartoe zijn woord; doch slechts in schijn. CASAUBONUS maakte, te Leiden, aan zijne vrienden bekend, dat DANIEL EREMITA een broodeëter was, en uitermaate graag naar de misse. Zie hier een tweede bedrog; want hij deed dit niet, dan met oogmerk om een Jaarwedde te bekoomen. Men had hem hooren zeggen , dat hij zig omtrent de geloofsgeschillen geheel onpartijdig hield, en dat hij voorneemens was, zig naar den tijd te schikken, en zijn voordeel zou behartigen; spottende met hen, die hun fortuin daarom verwaarloosden. Deze verandering van EREMITA, ten opzigte van den Godsdienst, deed zijne liefde .voor SCALIGER. niet verminderen; hij toonde dit zelfs in zijne schriften na s’mans overlijden, vattende zelfs de zaak van SCALIGER op tegen SCIOPPIUS. Dit, echter, bekwam hem kwalijk: want deze slchroomde niet, EREMITA, zeer schandelijk, zo met als tegen waarheid, ten toon te stellen.
Vijf Jaaren geleeden, toen hij EREMITA te Rome ontmoet had, was hij, met de twee broeders RUBBENS, en nog twee andere Nederlanders, bij hem gekomen, om een reisje te doen naar Tivoli: deze Heeren, zegt hij, waren ten hoogsten geërgerd, door zijne redenen, geduurende die korte reize. Hij sprak niet dan van PETRONIUS, en van de Zotternijen van ARETYN, en voer geweldig uit tegen die geenen, die
gebelgd scheenen over de onredelijkheid van dit gesprek. Nog meer; hij tekende allerlei onkuischheden, op de muuren, in de herbergen, daar zij vernachtten. EREMITA, eenigen tijd daarna, verdweenen zijnde, verbeeldde men zig, dat de armoede hem zo verte gebracht had , dat hij zig in eenig Karthuizer Klooster had begeeven; maar men ontdekte, dat hij naar Siena was vertrokken, alwaar hij zijn Hof maakte bij den Aartsbisschop ASCANIUS PICCOLOMINI, die hem aan zijnen Neef, den Grootkamerheer van den Hertog van Florence, aanprees. Door dat middel verkreeg hij eene Jaarwedde van den Vorst, ter belooning van eene Lofreden, die hij maakte, op het Huwelijk van den Groot-Hertog met MAGDALENA VAN OOSTENRIJK. HIJ hield zo kragtig aan, om naar Duitschland gezonden te worden met de afgevaardigden, die aan verscheiden Rijksvorsten en KeizerIjke Steden den dood van den Vader des Groot Hertogs bekend markten dat hij zijn oogmerk bereikte. SILVIO PICCOLOMINI was hem zelfs hier toe behulpzaam , prijzende hem aan ais Tolk.
ERMITA beroemde zig, in zekeren Brief, geschreeven van Augsburg, dat hij was een afgezant van den Groot Hertog van Florence; de Biechtvader van de Groot Hertogin vondt dit zeer belachlijk. Te Florence te rug gekoormen, vertelde hij, om zijn Hof bij de Italiaanen te maaken, duizenden van sprookjes, betreffende de dronkenschap derDuitschers. Geweldig deed hij hun lachen. als hij sprak van de Letteroeffeningen van MAURITS, Landgraaf vau Hessen, en van de Versen, welke deeze Vorst maakte, tot lof der jongelingen, die den eernaam van Baccalaureus aannaamen. Hij vertelde hen, dat deze Landgraaf, met dien van Anspach, en met den Vorst van Anhalt, gedronken had, op de gezondheid van den Koning van Frankrijk, en op die van den Koning van Engeland, en op den dood of ondergang van den Koning van Spanje; en dat hij dit laatste in het rond had doen drinken, en zelve had toegebragt aan den Gezant van den Groot Hertog. Zonderlinge geneegenheid bewees hij, daarentegen, aan de Duitsche Edellieden, die te Florence kwamen. Deeze waren niet weinig verheugd, daar eenen Vaderlander te vinden, die Italiaansch sprak, en hen onderrichtte in de gewoonten des Lands, daar hij zig onthield. Hier door maakte hij goed cier en weinig kosten. Hij oeffende zelfs de vriendlijkheid, van hun bij ligte Vrouwen te brengen, alwaar zij dan de beleefdheid hadden, hem vrij te houden.
Op zekeren tijd, bragt hij een Roomsch Catohlijk persoon in een oneerbaar huis. Deeze, daags te vooren ter Communie geweest zijnde, was ongenegen, zig zo kort daarop tot het kwaade te begeeven; toen hem het huis verdagt vookwam, wilde hij te rug treeden. ERETIMA bezwoer hem, dat het een plaats was, daar hij zijne Boeken hield en studeerde. De andere, geloof aan zijnen eed slaande, trad verder binnen. De lichtekooij was niet te huis; echter kon de vreemdeling ligt zien, wat ’er te koop was; hij beklaagde zig daarover aan zijnen Leidsman, die ’er den spot mede stak, en hem voor een schijnheiligen uitscholdt. Bij anderen gaf hij zig uit voor een doorslepen Staatsman, en beloofde, over de Regeeringswijze te zullen verhandelen zulke onderwerpen, die TACITUS en andere verre overtreffen zouden. Tegen de Inquisitie had hij een doodlijken haat opgevat, die hij zelfs, hoe gevaarlijk dit ook ware, in zijne brieven niet verschoonde. Door den omgang met ontugtige Vrouwspersoonen, zijne beste krachten en gezondheid verlooren hebbende, betoonde hij vervolgens eenen afkeer voor dezelve. In zijn slegt en godloos leeven volhardde hij. tot aan zijnen dood, die voorviel te Livorro, in het Jaar 1613. Te Utrecht zijn eenige Werken van hem gedrukt, onder anderen het Tractaat de aulica & civili vita.