werd geboren te Amsteldam</i>, den 4den Maart 1623, van aanzienlijken huize; zijnde zijn grootvader aldaar geweest Secretaris, en zijn vader Secretaris van de Assurantiekamer. Deze hem, al vroeg, door den dood ontvallen zijnde, moest JACOB voor zijn tijdelijk bestaan zorgen.
Hij begaf zig tot de Schilderkunst, en trok, met zijn twintigste jaar, naar Italië, alwaar hij weinig opgang maakte. In zijn Vaderland terug gekeerd zijnde, zette hij zig in ’s Hage neder. De dood eener beminde egtgenoote maakte hem traag en lustloos. Zijne vrienden bezorgden hem het Secretarisampt te Slooten. Bij het waarneemen daarvan oefende hij de schilderkunst, bestaande meest in het afschetzen van schaapjes en ander viervoetig gedierte. Hij overleed, den 17den November des jaars 1673, nalaatende twee zoonen, SIMON en JACOB, die mede, schoon met nog ongelukkiger uitslag, de schilderkunst geoefent hebben. SIMON kreeg, door goede voorspraak, een plaats in ’t Gasthuis in den Haag; doch ontloopende hetzelve, geneerde hij zig, in Braband, met voor de Kunstkoopers te schilderen. Zijn broeder JACOB leide mede een zwervend leeven, en overleed te Parys.
Zie HOUBRAKEN, III. Deel, 326 en 327. WAGENAAR, XI. Stuk, in 8°, p. 417 en 418.