Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DAMMAN, CORNELIUS

betekenis & definitie

was, in het jaar 1616, Predikant te Outdorp, hield zig bij de Gereformeerden, en wist ook zijne Gemeente zonder de minste opschudding te houden. Stil en eenzaam zou hij in de twisten van dien tijd ongenoemd gebleeven zijn, ware hij niet ingewikkeld geworden in de hevige beroerten, ontstaan te Goeree, aldaar veroorzaakt door het beroep van eenen ADRIANUS ROMANUS, wiens vader Chirurgijn te Rotterdam was.

ROMANUS, bekend zijnde tot de Remonstranten te behooren, had het veel moeite in, eer de Klassis van Voone hem, in plaatse van NICOLAAS DAMMAN, als lid haarer Vergadering wilde erkennen; zij bewilligde ook niet in hetzelve, voor dat ROMANUS, op het Stadhuis, onder handtasting beloofd had, zig in den dienst te zullen houden bij de leere der Gereformeerde Kerke, zo als die in de Nederlandsche Confessie, en Christelijken Catechismus, als formulieren van eenigheid enz. geleerd werd; ook dat hij met Cornelius Damman, als Predikant van de naastgeleegene plaatse, goede Correspondentie zoude houden.Het eerst, waardoor de moeijelijkheid ontstond, was, dat ROMANUS naliet, het verklaaren van den Heidelbergschen Catechismus. Door de Gemeente daartoe aangespoord zijnde, bepaalde hij zig tot het derde deel daarvan, en begon ’er schandelijk van te spreeken. Daarna toonde hij zig, meer openbaar, partij te zijn, door het uitgeeven van een fameus lasterschrift tegen de Gereformeerden, geschreeven door den befaamden SLATIUS. Mondeling verklaarde hij op ’t Stadhuis, dat ’er, tot dien tijd toe, een valsche leere gepredikt was, en dat hij het licht op den kandelaar zoude stellen. Men kan de menschen, door hoog gezach, allen even eens doen werkzaam zijn; maar geene mogelijkheid is ’er om hen allen eveneens, ’t zij in het burgerlijke, of in het godsdienstige, te doen denken.

Een bewijs hiervan zag men te Goeree. Al de vlijt, alle de haatelijkheid, waarmede ROMAnus de Ledemaaten der Kerke aldaar, tot het gevoelen der Remonstranten, zocht overtehaalen, was, zo min als de handelwijze, die de Magistraat te werk stelde, daartoe bekwaam. De Gereformeerden, hem niet langer willende hooren, begaven zig, ter kerke en ten avondmaal, te Outdorp bij DAMMAN; zo dat ROMANUS, op het laatst, alleenlijk voor vijf of zes oude vrouwen predikte. De Regeering, echter, zorgde dat de Kerk voor hem bleef.

De Gereformeerden bedienden zig, nu en dan, van het onderwijs van GOSEWINUS BUITENDIJK, Predikant op Dirksland, die, met goedvinden van de Klassis, nu en dan, eene Leerreden deed, ten huize van GERRIT JANSZ, Ouderling te Goeree. Dan, de plaats aldaar te eng zijnde, vond de Kerkenraad, met de doleerende Gemeente, goed, aan de Magistraat te verzoeken, voor haar, des Dingsdags, in de Kerk eene predikatie te laaten doen. Doch dit verzoek werd afgeweezen, tot na de verandering der Regeering; die geschied zijnde, en de Bailjuw van Voorne ’er meest Remonstrantsgezinden in getrokken hebbende, liepen de zaaken aldaar ten nadeele van de Gereformeerden. De helft der Regeeringe, echter, nog vóór haar zijnde, voegde zig bij den Kerkenraad, en zondt eenige persoonen naar den Haag, alwaar hun gezegd werd, dat zij eerstdaags in alle stilte zouden beginnen te prediken, ofte doen prediken.

Op dit raport werd, bij een goed deel van de Magistraat, dat is, één Burgemeester en drie Schepenen, met geheime toestemming van den Bailjuw en Kerkenraad, het besluit genomen, om op Vrijdag, den 19den Januarij des jaars 1618, in de Publike Kerk, door GOSEWINUS BUITENDIJK te doen prediken, doch, indien zijne Gemeente daarin niet bewilligde, dat men dan zoude kiezen CORNELIUS DAMMAN; zo als ook geschiedde. De klok, ten behoorlijken tijde, geluid, en de Gemeente, in alle stilte, naar de Kerk gegaan zijnde, werd ’er de Godsdienst, met behoorelijke eerbiedigheid, geoefend. Maar, buiten de Kerk, was alles in rep en roer, door het geroep van moord, moord, slaa dood!

ADRIAAN ROMANUS, op het gerugt, half gekleed, op straat komende, riep eenige Visschers toe: lustig mannen, vegt nu voor de kerk. Tot meerdere ophitzing; voegde hij ’er nevens, dat zijne dienstmaagd gezien had, dat de Gemeente in de kerk van geweer voorzien was. Door die oproerige redenen bragt hij een woedenden hoop, gewapend met stokken, vorken, roers, pieken en ander geweer, op den been, en de Stad in oproer. De moedwilligen hadden beslooten, allen, die in de Kerk waren, ten getale van meer dan zeventig, zo mannen als vrouwen, omtebrengen. Onder dien woelenden hoop begaven zig twee Schepenen, de een gewapend met een piek, roepende al mede, sla dood, sla dood!

De Bailjuw JOHAN DE LEEUW, en de Burgemeester KASTELYN, schoon noch tot de Gereformeerden, noch tot de Remonstranten behoorende, stilden, volgens pligt en ampt, zo veel hun mogelijk ware, de beroerte, op voorwaarde dat twee van de Gemeente, over dit inneemen van de Kerk, in verzekering zouden genomen worden; het welk dan ook geschiedde: wordende, na het eindigen van de Predikatie, KRIJN PIETERSSE en CORNELIS BOGERTMAN, beide Diakenen, in verzekering genomen, en geleid ten huize en in den herberg van PIETER DE WAART, die te gelijk Schepen was, en, met een piek gewapend, zig bij de oproerigen gevoegd had. Thans meende de Railjuw dat de rust volgen zou. Doch toen de Gemeente op straat kwam, en ieder naar huis meende te gaan, werd zij met steenen terug gedreeven, onder het herhaald geroep van, sla dood! wordende zelfs de huisvrouw van den Burgemeester MARINUS DE BOK met vuisten geslagen.

Daarna begaven zij zig naar de Kerk, ’t welk de Bailjuw hun mede niet konde beletten. Daar binnen komende, staken zij, met pieken en vorken, in een hoop stro, die in een’ hoek lag, meenende dat ’er de een of ander onder verborgen was. De Predikant DAMMAN, de Burgemeester en Ouderling MARINUS DE BOK en Schoolmeester GILLIS ’T HOEN, werden met de grootste onbesuisheid gevangelijk uit de Kerk getrokken. DAMMAN werd met den dood gedreigd. De een zette hem een hooivork achter in de lendenen, en een ander een ponjaard voor op de borst. De moordenaars werden, echter, door anderen te rug getrokken, schoon de steek van den ponjaard reeds door zijne kleederen heen was.

Hij werd mede naar den herberg van DIRK PATER gesleept, alwaar zij verbleeven tot nadenmiddag, toen zij, onder het schelden voor Schelmen, Landverraders, Dieven, enz., op accoord ontslagen werden. DAMMAN bleef buiten de verdere moeijelijkheden, die te Goeree, tot in het laatst van de maand Maart, aanhielden, en niet eindigden voor dat ADRIANUS ROMANUS, van zijn kerklijken dienst, ontslagen werd.

Zie TRIGLAND, Kerklijke Historie, p. 1039. enz. Gantsch anders verhaalt het evenwel UITENBOGAART, in den druk van 1646, p. 920. enz. welke zig, ten voordeele van de Remonstranten, alleen bedient van eene verklaaring van de Leden der Magistraat, de Remonstranten toegedaan, en tot hen behorende.

< >