de eerste van dien naam onder de Koningen van Austrasie, en daarna van de Franken. Op ’t Art. BEROALD hebben wij van zijne bedrijven, deze landen betreffende, reeds gewag gemaakt.
Hier moet gezegd worden, wat hij verder verrichte.In het jaar zes honderd twee-en-veertig, of, zo anderen willen, nog vroeger, bouwde hij, in den middenarm van den Rhijn, een kasteel, aan den Overvaart, in ’t latijn Trajectum genaamd, ’t welk, allengskens huizen daarbij gebouwd zijnde, tot eene Stad geworden is, die wij nu Utrecht noemen. De stichting van dit kasteel geschiedde op, of digt bij de plaats, daar eerst Antonia, daarna Wiltenhurg, zou gestaan hebben; zie ANTONIA, UTRECHT en WILTENBURG. Dit Slot Trajectum ad Rhenum, of Utrecht, schonk hij aan CUNIBERT, Bisschop van Keulen. Onder CLEMENS WILLEBRORD hebben wij gezien, dat dit een Bisdom op zig zelve is geworden. DAGOBERT stichtte aldaar ook een Kapel of Kerk, die aan ST. THOMAS gewijd werd; hij stelde ’er Priesters om de Heidenen tot het Christendom over te brengen; doch de kapel werdt, door die afgodische volken, weder afgebroken; zie verder het geene op ‘t Art. van CLEMENS WILLEBRORD daarvan gezegd is.
Wat DAGOBERT verder betreft, de meeste Historieschrijvers getuigen van hem, dat hij, in den aanvang zijner Regeeringe, een grootmoedig, voorzichtig en voortreffelijk Vorst was, maar daarna begon te veranderen, en zig aan veele snoode zaaken schuldig maakte; doch dat hij, op het einde van zijn leven, weder onberispelijk geleefd en geregeerd heeft.
DAGOBERT, zeggen zij, kwam, op den ouderdom van vijftien jaaren, aan de regeering, als Koning van Austrasie, of een gedeelte daarvan, en werd, zo lang hij zig naar den goeden raad van PIPIJN, Groot-Hofmeester, en van ARNOULD, Bisschop van Metz, en naderhand naar dien van CUNIBERT, Aartsbisschop van Keulen, schikte, gehouden voor een voorbeeld van wijsheid en deugd, van onthouding en van rechtvaardigheid; maar nadat hij CUNIBERT had verjaagd, PIPIJN’S raad niet meer wilde volgen, spattede hij uit in veele misslagen. Hij deedt zijnen oom BERNULPH, zonder oorzaak, ombrengen, nam bij zijne vrouw nog drie andere vrouwen, en veele bijzitten en bedreef meer andere snoode daaden, voornaamlijk na den dood van zijnen vader, en toen hij, door erfopvolging, Koning van Frankrijk geworden was.
Hij beroofde zijne onderdaanen, eigende zig alle hunne bezittingen toe, en werd hoe ouder hoe geldzuchtiger. Echter betoonde hij, in schijn, groote milddaadigheid aan ST. DENYS, dien hij een Kerk en Abdij bij Parijs bouwde, buitengemeen versierd en verrijkt, doch alles met goederen, welken hij die van Poictiers ontnomen had. De geestlijke ordenspersoonen begiftigde hij rijklijk; deed veele kerken en kloosters bouwen, schonk aan dezelven groote goederen, van het geld en goed, dat hij zijnen onderdaanen ontroofd had; die dus bitter over hem klaagden, daar, inmiddels, de Geestlijken hem ten hemel toe verheften. Dit deeden, zegt MEZERAIJ, de Geestlijken, om andere Vorsten mede tot milddaadigheid aantespooren.
Om zijne navolgers afteschrikken, van hunne handen aan geestlijke goederen te slaan, bedachten zij (zegt hij verder) deze fabel: Bisschop Aussert van Poictiers, wiens kerk Dagobert berooft had, om die van Denijs te vereeren, zag, op den tijd, dat Dagobert stierf, zijne ziel in een schip, regt toe regt aan, na den ziedenden ketel van Puteanus voeren, en daar zo lang streng geezelen, tot dat St. Denijs, St. Marten en St. Mauritius hem te hulpe kwamen en in 't Paradijs voerden. Andere fabelachtige verhaalen vindt men van zijnen dood in de Chronijk van St. Denijs, bij MUTZARD in zijne kerklijke Historie, en elders.
De dag van zijnen dood word gesteld op den 17den of 19den Januarij, doch omtrent het jaar is groot verschil; zo dat de een het stelt 638, een ander 647, en verscheiden anderen een bijzonder jaar, tusschen de twee gemelde in.
Zie MEZERAIJ, Chronijk van Frankrijk. MUTZARD, VAN DER HOUVE, enz.