ook wel Bertoald, Berwald en Bertheld genaamd, was de naam van hem, die, in oude schriften, als de vierde Koning van Friesland bekend staat, en die zijnen Vader RICHOLD, in ‘t Jaar 570, gevolgd was. Sommigen maaken zijnen tijtel nog hooger, en noemen hem Koning der Saxen en Friezen bewesten het Vlie; daar anderen alleenlijk gewaagen van de Saxen, naamlijk van de Nedersaxen, waarvan MELIS STOKE, in zijn Rijm Chronijk, zegt:
Die Nedersassen heeten nu Vriesen;
wordende, in dien tijd, de Friezen, doorgaans Franken, doorgaans Saxen of Sassen genaamd; waarvan men zelfs bij MEZERAIJ, een veel jonger Schrijver, het bewijs vinden kan, en bijzonderlijk als hij van oude zaaken gewag maakt. Voor min Historiekundige Leezers mag dit wel ter waarschouwinge aangetekend worden. Veel verschil is ’er onder de Schrijvers, over de benaming van deezen BEROALD, Koning, of Hertog (gelijk wij hem liever noemen), der Friezen. SCHOTTANUS noemt hem Hertog of Koning, bewesten het Flie. WINSEMIUS zegt: sommige Schrijvers noemen hem Hertog van Saxen. Zo ook MEZERAIJ, die hem noemt BERTOUL, Hertog der Saxen, anderen weder noemen hem BERTHULD.
Zijn naam mag geweest zijn zo hij wil, hij was der Friezen opperhoofd. In Frankrijk regeerde, ten zijnen tijde, Koning CLOTARIUS DE TWEEDE, en zijn Zoon DAGOBERT in Austrasie. De eerste Friesland aan alle zijden zoekende te verkleinen, was zulks, voor BEROALD ondraagelijk, die daarom tegen hem ten strijde optrok. RITZARD, die Hertog der Friezen, over ’t Vlie, was, kwam hem ter hulpe. DAGOBERT toog, met een groote magt, over den Rhijn tot aan de Wezer, alwaar een hevig gevecht voorviel. BEROALD, die op DAGOBERT in persoon los ging, doeg hem den Helm af, en te gelijk een lap van den huid zijns hoofds. DAGOBERT, na dat hij door de zijnen uit dien uitersten nood gered was, zond het bericht van zijn verlies aan zijnen Vader CLOTARIUS, die, met veel volks, niet verre van daar lag; om het gevaar zijns Zoon spoedig te herstellen toeschietende, werd hij, met groot gejuich, in het Leger van DAGOBERT ontvangen. BEROALD werd hier van, door zijne Verspieders, in der haast onderricht; doch hij spotte daar mede, vermits hem verkeerdelijk bericht was, dat CLOTARIUS reeds overleden was.
De Wezer maakte eene scheiding tusschen de beide Legers. Der Franken Koning vertoonde zig, om BEROALD van zijne verdoolde meening te geneezen, aan den oever van de Rivier, ontdeed zig van zijnen Helm om zijn koninglijk lang Hair te doen zien, ten bewijze dat hij nog in leven was, waarop BEROALD zig dus onbescheiden deed hooren: Gij oude grijsaart en doode hond! bent gij daar! hoe komt gij van den dooden weder hier, om met de levendigen te vegten? Over welke woorden de oude Koning zig zodanig vertoornde, dat hij terstond met zijn Paard over de Wezer zwom, wordende van de zijnen, niet zonder groot gevaar, gevolgd.
De Friezen dus onverwachts aangevallen zijnde, kreegen eene zwaare nederlaag. CLOTARIUS, als woedende op hunne slagorde indringende, viel op BEROALD aan, doorstak of doorschoot hem met een pijl, hieuw hem het hoofd af, dat hij op den spits zijner lanze stak, en dus in ‘t Leger bragt. De Friezen hunnen aanvoerder missende, namen, in groote verwarring, de vlucht. De Franken vervolgden hunne overwinning, en verwoestten het gantsche land, vermoordende alles wat hun voorkwam, en de lengte van het zwaard des Konings, volgens deszelfs bevel, overtref. Dit moet gebeurd zijn in het Jaar 628 of 630. Hij werd opgevolgd door zijnen Zoon ADGILLUS, den eersten van dien naam.
Dat dit verhaal hoofdzaaklijk met de waarheid overeenstemt, is uit veele geloofwaardige Schrijvers genoegzaam zeker. Maar het is bekend, dat omtrent de tijdrekening van BEROALD veel verschil onder de Schrijvers plaats heeft; men kan daarbij voegen, dat het geen de Friesche Chronijkschrijvers, aangaande zijn geslacht, vertellen, vrij verdacht aan ieder oordeelkundigen moet voorkomen.
Zij verhaalen, dat deeze BEROALD een Zoon en Opvolger geweest is van RICHOLD DEN TWEEDEN, die de derde Hertog of Koning (zo als zij hem noemen) van Friesland geweest is; zeggende zij verder, dat BEROALD aan het Rijk gekomen was, door benoeming van Koning AURINDULUS, die zonder kinderen overleed: bepaalende voorts zijne heerschappij tot het gebied over Westfriesland. Vijf-en-twintig Jaaren daarna zou hij zijnen Vader RICHOLD, in de regeering over Friesland, beoosten het Vlie, gevolgd zijn, ‘t welk zij stellen geschied te zijn in ‘t Jaar 553; waarvan, echter, de ongerijmdheid zo klaar als de dag blijkt. CLOTARIUS overwon, gelijk wij gezien hebben, BEROALD in 628 of 630. Dit zo zijnde, en indien hij, in 533, zijn Vader opgevolgd is, hebbende toen reeds vijf-en-twintig Jaaren geheerscht, zou daar uit volgen, dat hij oud was zeven Jaaren, toen hij de regeering aanvaardde, en honderd zeven-en-twintig, toen hij van CLOTARIUS overwonnen werd; zekerlijk een veel te hooge ouderdom voor zulke wakkere krijgsbedrijven.
Anderen, om dit te verbeteren, stellen zijne regeering begonnen te zijn in ’t Jaar 570; dan, het geen zij van dien Oorlog verhaalen, is niet alleen fabelachtig, maar wederlegt zig zelven. Een enkel staaltje uit SOETEBOOM zullen wij tot een voorbeeld hier bij voegen.
Deeze vertelt dat BEROALD twee Zoonen had, ADGILLUS en HARKE; dat hij den laatsten deed dienen, eerst onder den Hertog van Braband, daarna onder CLOTARIUS, en eindelijk in Schotland, daar hij door de Franken, die hem haatten, omgebragt werd. CLOTARIUS dus den voornaamsten hinderpaal uit den weg genomen hebbende, zond zijn Zoon DAGOBERT naar Westphalen en Engeren, (bij hem Friesche Landschappen genaamd), om, onder voorwendzel van de Friezen te bekeeren, den Oorlog tegen hen te voeren. Deeze Volken hem slag leverende, werd DAGOBERT NB niet door BEROALD,maar door Held IGLO GALAMA zodanig getroffen, als hier boven verhaald is. CLOTARIUS, om het ongeval zijns Zoons te wreeken, valt daarop in Westergo, daar BEROALD hem met een Heir ontmoette, doch tot zijn ongeluk geslagen werd. Bij dit verhaal komen de Saxen in geene aanmerking, niettegenstaande zij door allen, die der waarheid hulde doen, als de voornaamste Oorlogvoerende partij beschreven worden.
Dan dit is een eigenschap van al zulke Romanschrijvers als SOETEBOOM, om alle doorluchtige daaden op hunne oude Friesche stelden toetepassen: waarom zij met recht verdienen, op den rol der Historieschrijvers doorgeschrapt te worden.
Zie SCHOTANUS, Chronijk van Friesland, fol, 47, WINSEMIUS, Chronijk. NEANDER, Antq. p. 121. MEZERAIJ, I. Deel, p. 95. A. BROUWER, Chronijk, p. 131, 171. PICART, Antiq. van Drenthe, p. 156 tot 158. SCHARLENSIS, Chronijk, bl. 34. Aade Friesche Terp, bl. 47. SOETEBOOM, Op-en Ondergang van Staveren, bl.47.