zo als hij zijnen naam schreef, doch dien wij hier plaatsen, om hem op zijnen voorzaat, die zijnen toenaam met een C, en niet met een K speldde, te doen volgen, werdt geboren te Deventer, den 11den November 1709. Na de laage Schoolen, in zijne Geboortestad, te hebben doorlopen, genoot hij ook aldaar, op ’t Illustre Gijmnasium, den tijd van één jaar, het onderwijs der Professoren, in de Hebreeuwsche en Grieksche Taalen en in de Philosophie.
Daarna studeerde hij te Utrecht, in de Oostersche Taalen en Oudheden, onder den Professor D. MILL, in de Philosophie onder MUSSCHENBROEK en ODÉ, in de Latijnsche en Grieksche Taalen, Roomsche Oudheden en Historiën onder DUKER en DRAKENBURG; vervolgens in de Theologie onder VAN ALPHEN en VAN DEN HONERT. Op den 4den April 1735 werd hij, in de Amsteldamsche Klassis, Praeparatoir geëxamineerd, door D°. ALBERTUS HARING, en onder ’t getal der Proponenten aangenomen. Vervolgens tot Predikant te Langerak over de Lek, onder de Klassis van Utrecht, beroepen zijnde, in plaatse van den Heer LAURENTIUS DE HAAN, die aldaar was overleeden, werd hij, den 1sten December 1737 bevestigd door den Heer D. COLONIUS, Predikant te Goudriaan, uit ps. L: 5, en deed ’er zijn intrede uit NEH. I: 11. eerste deel. In den jaare 1753 werd hij, in Amsteldam, op de Illustre Schoole Prof. Ling. & Antiq. Oriënt., nam den 4den November afscheid van Langeruk, uit HEBR. VI: 7 en 8, en deed, den 4den Januarij 1754, zijne Inaugurale Oratie, in de zo evengenoemde Stad, over de Noodzaaklijkheid der Heilige Taalkunde voor elk rechtaartig Godgeleerde, en dat dezelve van veelerlei fouten en ongeregeldheden, waarmede zij nog bezoedeld is, moet gezuiverd worden, welke Oratie ook in druk is uitgekornen.
Den 31 den Januarij 1755, werd hij, in dezelfde Stad, te gelijk met PETRUS CURTENIUS, Prof. Theol. op de Illustre Schoole, te zamen tot dertigsten Predikant beroepen, doch onder deze voorwaarde, dat, bij 't eerste afsterven van eenen der andere Predikanten, geen ander in de plaats zou beroepen worden; om al zo 't getal dan wederom op negen-en-twintig te doen komen. Hij werd, te gelijk met gemelden P. CURTENIUS, op den 9den Maart, door den Heer W. VAN DEN BROEK, bevestigd, uit MATTH. XIII: 52, en deed zijn intreede uit PS. LXVII: 2 en 3. COOLHAAS was, in den jaare 1767, Lid van de Noordhollandsche Sijnode, toen vergaderd te Hoorn, en heeft dezelve geslooten met eene Leerreden over PS. XCIII: 5.
Hij trouwde te Amsteldam, op den 6den April 1756, met MARGARETHA MAKREEL, die hij, bij zijn overlijden, op den 30sten Mei 1773, in den ouderdom van drie-en-zestig jaar, zeven maanden en negentien dagen, als weduwe zonder kinderen naliet.
Van hem zijn in druk drie Latijnsche werkjes, zijnde het eerste Dissertationes Grammatico-Sacrae, quibus Analogia Temperum & Modorum Hebraeae Linguae investigatur & illustratur; het tweede, Observationes Philologico-Exegeticae in quinque Mosis Libros, aliosque libros Historicos Veteris Testamenti; het derde, Dissert. de Interrog. in Sacro Codice Hebraeo non temere admittendis.
Van hem is nog in druk, Jacobs Worsteling met God, en derzelver Zalige Uitkomst en gevolg, nevens Jacobs optogt van Sichem naar Beth-El, ter betaling zijner Gelofte, in eenige Leerredenen, over Gen. XXXII: 24-32, en Cap. XXXV: 1-15. in 4to; benevens het Geloof en Hoope van den Vroomen Lijdzaamen Job, in drie Leerredenen, over Job XIX: 25-27, in 4to. Zijn afbeeldzel gaat in prent uit.