Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

COOLHAAS, CASPARUS

betekenis & definitie

was, reeds vóór het oprichten der Academie te Leiden, Predikant aldaar. Als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid deed hij de eerste redenvoering bij derzelver Inwijding.

Niet lang daarna maakte hij zig, door eenige ontstaane twisten, zeer berucht. Ook mengde hij zig in den twist, die, in het jaar 1579, aldaar zijnen oorsprong nam, over de kerkbediening, ’t verkiezen en afzetten van Diakenen en Ouderlingen, waarover de Magistraat het bewind begeerde te hebben; doch de Predikanten beriepen zig op de Kerkenorde, en verzetteden zig daar tegen. De Magistraat, wier zijde COOLHAAS hield, drong, zonder naar reden te hooren, haare begeerte door. ’t Geen den Predikanten de zaak deed verliezen, was, dat zij, in meer dan één der Artikelen van de Kerkenorde, zig te buiten gegaan hadden, als willende hun gezach verder dan billijk was uitbreiden; waarop dan, met voorkennisse van eenigen der afgezondenen uit de Staaten van Holland, een besluit genomen werd, waarbij wed vastgesteld, om geene nieuwigheden, in het af of aanstellen van Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, ter hand te neemen, maar alles te laaten bij de voorige orde: welk besluit ook, door den Prins, als Stadhouder, werd goedgekeurd, die zelf aan de Magistraat van Leiden schreef, haar verzoekende zig aan het besluit der Staaten te willen houden. COOLHAAS, steuns genoeg bij de Regeering meenende te vinden, gaf weinig acht daarop. De Klassis, het recht der Kerke (zo zij het noemde) willende handhaven, schreef aan eenige van de Leden, die het met COOLHAAS hielden, zig met hem niet te moeten moeien, zeggende, dat zijn oogmerk was, om alle vroome Kerkendienaaren te kunnen schoppen. Hij draafde zo hard en onbesuisd door, dat de Staaten geraaden vonden, hem te beveelen, met zijn predikampt stil te staan. Doch ook aan dat bevel gehoorzaamde hij niet, maar gaf, in plaatse daarvan, eene Verantwoording, die vrij scherp was, in ’t licht.

Eindelijk kwam men zo verre, dat de zaak van COOLHAAS zou gesteld worden aan het oordeel van vier Politike en vier Kerklijke Rechters. Maar deze vonden zwaarigheid in de uitspraak van het vonnis, en ontworpen daarentegen een verdrag, hierin bestaande, dat COOLHAAS voor de Gemeente schuld zou bekennen; het bestuur der kerke zou blijven op den voet, als vóór den ontstaanen twist; PETRUS CORNELISZOON, die afgezet was, zou weder als Predikant aangenomen worden.

COOLHAAS, hierin mede niet bewilligende, werden zijne schriften doorzien, en verweezen, als strijdende niet alleen met de zuivere leere, maar ook tegen zig zelve; echter werd hem nog vergiffenis beloofd, indien hij schuld bekende, en zig onderwierp aan het oordeel van de Sijnode van Middelburg; ’t geen al mede door hem geweigerd werd. De Staaten van Holland, de stukken toen in handen krijgende, keurden het vonnis wettig, en namen het zeer euvel, dat COOLHAAS, die openlijk verklaarde, het met de Gereformeerde Kerk niet eens te zijn, daarin zig nogthans als Leeraar gedraagen had; ’t welk bij de Magistraat van Leiden te straffen stond.

In het volgende jaar werd eene Kerkvergadering te Haarlem beraamd, en op dezelve COOLHAAS afgezet en uit de Gemeente gebannen. Niemant betoonde over het gedrag van COOLHAAS grooter leed, dan zijn amptgenoot L. DANAEUS: want deze klaagde niet alleenlijk over zijne hardnekkigheid en volharding in zijne dwaalingen, waardoor hij de Kerk ontrustte, en den voortgang van ’t licht des Euangeliums benadeelde; maar bood ook aan, het ware dan voor Prins WILLEM DEN EERSTEN, als Stadhouder, of voor de Staaten van Holland, of in bijzondere redenwisselingen, te willen bewijzen, dat COOLHAAS, zo wel in zijne uitgegeevene boekjes, als in zijne predikatiën, ketterijen dreef en leerde.

Deze Hoogleeraar, ziende dat niettegenstaande zijn aanbod, COOLHAAS door de Magistraat tegen de Klassis en Sijnode beschermd werd, leide, om de ergernis te ontgaan, zijn ampt neder. COOLHAAS gaf, echter, daarna nog verscheidene boekjes uit, waarin hij zijne leer trachtte staande te houden; voorgeevende, dat hem ongelijk geschied was, zo als het doorgaands gaat met hun, die veroordeeld zijn. Die van de Sijnode antwoordden daar niet op, als houdende hem voor overwonnen, zo als hij ook wezenlijk was, blijkende zulks uit zijne gedaane schuldbekentenisse in 's Hage, alwaar hij, voor Commissarissen van het Hof, en Gecommitteerden van de Predikanten, in tegenwoordigheid van eenige Heeren van Leiden, bekende, dat het hem leed was, dat uit zijne hoeken en schriften ergernis was genomen, en dat hij bereid was, de Exemplaaren, die nog overig waren, weg te doen, van 't prediken aftezien, en uit het land te vertrekken, verzoekende dat men hem niet verder wilde beswaaren. Politiken noch Kerklijken daar in genoegen nemende, werd het gemelde vonnis over hem uitgesproken.

Waarin de dwaalingen van COOLHAAS bestaan hebben, wordt noch in de Acte der Heeren Staaten, noch in schriften van dien tijd gemeld. Ook kan men ze niet gemaklijk vinden in zijne schriften, die door de Sijnode veroordeeld zijn. Zes- of zeven-en-dertig jaaren daarna, in de twisten tusschen de Remonstranten en Contra-Remonstranten, wordt ’er eenige melding van gemaakt, schoon mede zeer duister, en alleenlijk over het stuk van de Predestinatie. BAUDART stelt COOLHAAS onder eenige mannen, toen voor etlijke jaaren alhier opgestaan, die uit het Pausdom gekomen, en, in die groote schaarsheid van Predikanten, tot den kerkendienst aangenomen zijnde, (volgens zijn zeggen) de vrede der kerke een tijd lang hebben ontrust, en het zuurdeeg des Pausdoms niet geheel hadden afgelegd; hebbende zij verscheidene zwaarigheden gemaakt, en onder het volk gebragt, belangende de Predestinatie, en den aankleeve van dien: en die zig ook bezwaard vonden omtrent het aanneemen van de Belijdenis der Nederlandsche Kerke, en het onderschrijven en prediken van den Heidelbergschen Catechismus. Onder dezelve zou COOLHAAS behoord hebben, daar om door de Sijnode, met goedkeuring van de Heeren Staaten van zijnen dienst afgezet zijn, zonder dat hij van zijne dwaalingen verder melding maakt.

COOLHAAS was geboren te Keulen den 24sten Januarij 1536. In 1560 word hij Predikant te Taarbag, in het Hertogdom Tweebruggen; in 1561 te Bilstein en te Nassau Ziegen; 1570 te Deventer; 1573 te Manheim; 1574 te Gorkum, en vandaar te Leiden, alwaar hij in 1615 overleed.

De schriften, die hier toe behooren, zo van hem als van anderen, zijne CC. Conciliatie, dat is: vergelijking van seekere pointen der leere, enz. 1585. Justificatie van de Magistraat van Leyden, gedrukt in 8° en in 4to 1579. CC. Een noodwendige en broederlijke vermaaning, enz, 1602. CC. Toetsteen van zekere Proeve, enz. CC. Seeckere Pointen uit die H. Goddelijke Schriftuur en vervolg van dien genomen, enz. CC. Christelijke vermaaning aan alle de onpartijdige Predikanten, enz. CC. Missive aan den Autheur van de Apologie, enz. CC. Aanhechtsel aan het Boekje ofte Samenspreeking, enz. CC. Een Kort waarachtig verhaal, van het sorgelijke vyer der hatelijke en van God vervloekte oneenigheid in Religions saken.

Zie BOR, HOOFT, UITENBOGAART, TRIGLAND, BAUDARD en BRAND, enz.

< >