de drie-en-twintigste Gouverneur-Genaraal van Nederlands Indië, geboren te Batavia, werd, in zijne jeugd, van daar herwaards gezonden, om onderweezen we worden in alle noodzaakelijke wetenschappen. Na dit volbragt te hebben, keerde hij, in ‘t jaar zeventien honderd twintig, in de hoedanigheid van Onderkoopman, met het schip Het Huis Assenburg, naar Batavia te rug.
Vier jaaren daarna werd hij Opperkoopman; in dat zelfde jaar Buitengewoonen Raad, en eenige jaaren daarna (1730) Ordinaris Raad van Neerlands Indië. De Heeren Bewindhebbers van de Kamer van Zeventienen, in het jaar zeventien honderd een-en-dertig, den Heer VAN DURVEN te rug ontboden hebbende, benoemden den Heer VAN CLOON tot deszelfs opvolger; in welke waardigheid hij in het nuaastkomende jaar gehuldigd werd.Het eenigste geval van aanbelang, geduurende zijn driejaarig bestuur, bestond in de strafoefening aan PIETER VUIJST, Buitengewoonen Raad van Indiën, Oud-Fiscaal, Directeur van Bengalen, en laatst Gouverneur van Ceilon, die (1730) te Batavia gebragt was, en aldaar, aan handen en voeten geboeid, in de gevangenis gelegen had. Uit de Sententie, over hem uitgesproken en ten uitvoer gebragt, zullen wij hier alleen de drie voornaamste hoofdpointen ter nederstellen:
Het eerste: van de rechten der Compagnie geschonken te hebben, door het oprichten van een Krijgsraad, onder een valsch voorgeeven van onvermijdelijke noodzakelijkheid; zijnde daarmede het oppergezach van de Hooge Overigheid gekwetst, en dus zig schuldig gemaakt aan Crimen laesae Majestatis; zijnde dit daarenboven een Raad, waarin hij Voorzitter, Rechter en Beul tevens was.
Het tweede: van te hebben voorgegeeven, dat ’er eenig verraad in het land schuilde, maar ‘t welk geen bestaan had, dan in herssenschimmen.
Het derde: van zig met zijnen gewaanden Raad te hebben gedraagen, op eene wijze, volstrekt strijdig met de aangenomene gewoonten en regelen van rechten, tot zo verre dat hij zig niet ontzien had, onder dien dekmantel van recht en gerechtigheid, te doen vatten, met een buitengewoone wreedheid te laaten pijnigen, en door verschrikkelijke soorten van strafoefeningen ter dood brengen; zo als geschied was aan negentien onschuldige persoonen, zonder voorafgegaane bekentenis van hunne misdaad, hun afgeperst, door middel van ondragelijke pijnigingen; zijnde buitendien een veel grooter aantal ongelukkigen van hunne gezondheid, krachten en goederen beroofd; dat hij eindelijk, door zijne geweldenarij, dwinglandij en euveldaaden, des te verfoeilijker, om dat hij die met aanroepinge van Gods naam pleegde, de Ingezetenen van het Eiland niet alleenlijk tot wanhoop gebragt, bedorven en uit hunne bezittingen gestooten, maar daarenboven de maatschapij van veele nuttige leden beroofd heeft.
De Sententie, uitgesproken door den Raad van Justitie, te Batavia, op den 19den Mei 1732, behelsde verder, dat Pieter Vuijst gebrocht zoude worden op de gewoone strafplaats; daar, gebonden en vastgegord zijnde op een stoel, zoude hem met een mes de strot worden afgesneden, voorts zijn lichaam gevierendeeld, en de stukken onder het schavot verbrand worden, met verbeurdverklaaringe van alle zijne goederen, en tot dien tijd toe verscheene gaadjen, en verders verwijzing in de kosten van Misen en Justitie: welk vonnis, op den 3den van de volgende maand, ten uitvoer gebragt werd. De Heer VAN CLOON, van wiens bestuur wij, gelijk gezegd is, geene andere aanmerkelijke gebeurtenissen aangetekend vinden, overleed op zijn Lustplaats Molenvliet, den 10den van de maand Maart 1735; nalaatende den lof van een bekwaam man, en teffens van een goed Charakter geweest te zijn.
Zie VALENTIJN, Historische Reizen, XX Deel.