door menigvuldige vertaalingen bekend, heeft den afgebrooken draad van boven gemelde Werk weder opgevat; doch hetzelve niet verder gebragt dan tot het jaar 1740. PIETER LE CLERCQ had zig reeds, onder de Nederlandsche Historieschrijvers, een naam gemaakt, met de vertaaling van de Historie van Holland, en ook door het geene hij, aan het laatste Deel van het bovengemelde werk, verricht had; waarvan hij, echter, in de Voorrede voor dit vervolg geplaatst, geen het minste gewag maakt.
Hij zegt wel dat het Werk van JEAN LE CLERC met het jaar 1713 ten einde loopt, maar niet dat hij het zo verre gebragt heeft. Mogelijk zal dit vreemd schijnen; maar dit word weggenomen, zo spoedig men zig erinnert, de groote Staatsverandering in de Nederlanden, in 1747 en 1748 voorgevallen, en dat dus het eerstgemelde door hem geschreven was, onder eene Stadhouderlooze regeering; een tijdstip, waarin de Schrijvers de vrijheid schijnen gehad te hebben, ja zelfs genoodzaakt geweest te zijn, om de Stadhouderlijke regeering, als de haatelijkste van alle, afteschilderen, waartoe hij, meer dan een ander, uit hoofde van het voorgaande, genoodzaakt was. De tijd, waarin dit geschreven werd, was een tijdstip, waarin de rok omgekeerd, en de Nederlandsche Staatsregeering, voorzien van een Eminent Hoofd, als de beste en bekwaamste omschreeven moest worden; ten minsten in de Voorrede, en in dit gantsche Deel, doet men dezelve als zodanig voorkomen. Wat, echter, het kundig publiek van dergelijke Schrijvers, die hunnen letterarbeid voor geld te koop draagen, en zig weeten te schikken, al naar dat de weerhaan van ‘t Hof draait, denken moet, vereischt geene verklaaring.
Het tweede Deel is tot nog toe, wat verzekering en belofte de uitgeever desaangaande in zijn bericht daarvan gedaan heeft, niet ten voorschijn gekomen, en zal, waarschijnelijk, ook wel achter blijven. Verder wil ik mij liefst over het een of ander niet uitlaaten, zeggende alleenlijk dat dit laatste met het eerste een volmaakt contrast uitmaakt, ten aanzien vooral van de Stadhouderlijke regeering. Om ten vollen van dit mijn gezegde overtuigd te zijn, behoeft men maar te leezen de Voorrede van P. LE CLERQ. Dit stuk, dat niet meer dan een onvolmaakt werk is, is verdeeld in tien Boeken, en mede gedrukt in folio en in 4to, met prenten en portretten verrijkt.