werd, in het jaar vijftien honderd agt-en-vijftig, Heer van Ameland. Hij was een zoon van SICCO en (volgens TE WATER) van TRIJN HEERMA; doch, volgens FERWERDA, was CATHARINA VAN CAMMINGA zijne moeder. PIETER,
die, door den Heer TE WATER, mede onder de zamenverbondene Edelen geplaatst wordt, verscheen, volgens ’s mans aantekeningen, in het jaar vijftien honderd zes-en-zestig, in de Vergadering der Staaten, en stemde mede in zulke besluiten, die, ter verkrijginge van de vrijheid, genomen werden.
Omtrent dien tijd vindt men ook gewag van een’ broeder van dezen, wiens naam, door WINSEMIUS, XVI. Boek, fol. 536, WATZE VAN CAMMINGA, en, door FERWERDA, WITZE gespeld wordt. Van wegen het gemelde besluit, zou men zeggen, dat hij, voor de woede der Watergeuzen, beveiligd moest geweest zijn. En, echter, ondervond hij hun ongenoegen. Want een troep derzelven kwam op zijn Eiland stroopen, en verwoestte zijn Kasteel aldaar, zonder dat de reden daarvan bekend is.
In het jaar vijftien honderd twee-en-zeventig verzocht hij, na zig aan de zijde van ORANJE gevoegd te hebben, dat ’er krijgsvolk naar Friesland mogt gezonden worden, en was mede een van hun, die Leeuwaarden aan den Prins zochten te doen overgaan. De Overste ROBLES, Heer van Billy, deed hem, daarover, voor den Raad dagvaarden. CAMMINGA vond raadzaamer, zig, met de vlucht, naar Ameland te begeeven; doch, onderweg, werd hij agterhaald, en gevangen, op het Blokhuis te Leeuwaarden, gebragt. Nogthans schijnen zijne bloeddorstige Rechters hem van geen afval of wederspannigheid te hebben kunnen overtuigen: want, op een Smeekschrift zijner vrouwe, en onder borgstelling van een groote somme gelds, werd hij uit zijne gevangenis geslaakt, en naar zijn Kasteel binnen Leeuwaarden, het Oude Amelands Huis genaamd, gebragt, alwaar hij, in een ruimer bewaaringe, zijne dagen eindigde.
Zie Smeekschrift der Edelen, II. Stuk, bl. 315.