ook wel Cadzand en Cazand, doch, volgens de meeste oude brieven, Catzandt of Catssandt genoemd. Deze naam wordt afgeleid van de Catten, naar welke veele plaatsen, in Holland, Zeeland, het Sticht van Utrecht en elders, den naam draagen: als, de Catwiiken, Cattendijk, Cattenbroek, Catz, Catzwoude, enz. alle welken ons, hierna, zullen te vooren komen.
Cadsandt is een klein Landschapje, in Vlaanderen, ‘t welk, aan de eene zijde van den Stroom, ‘t Zwarte Gat genaamd, door den Oceaan bespoeld wordt, en, aan den anderen kant, door het Sluische Gat. Van agteren wordt het, even als een Eiland, door andere wateren omvangen. Het ligt in het Noordoosterdeel van Vlaanderen, tegen over Sluis, alwaar ook een Dorp van dien naam is. Voortijds, toen het veel grooter was, lag er een Stad, en verscheidene aanzienlijke Dorpen. Ook vindt men, in de geschiedverhaalen, gewag gemaakt van veele veld- en zee-slagen, aldaar voorgevallen: vermits de Hollanders en Engelschen, als vijanden der Vlamingers, op het Land van Cadsandt, plagten te landen, of om hen te trotseeren, of met oogmerk om dieper in ‘t Land van Vlaanderen te dringen, ten tijde van GUICIARDIJN, had de zee reeds meer dan de helft van ‘t Eiland weggenomen. Dat Cadsandt op Zeeuwschen bodem ligt, schoon nu onder Vlaanderen behoorende, en dat het, benevens andere landen en plaatsen, door de rivier de Lieve, van Vlaanderen afgescheiden is, en, in vroegere dagen, aan Zeeland behoord heeft, wordt door SMALLEGANGE ten sterksten beweerd.
De hooge vloeden hebben, wegens den laagen bodem aldaar, eene zeer groote kracht, en wel inzonderheid bij felle noordweste winden; dus men, door kracht van dijken en dammen, dezelve bedwingen moet. Doch ook deze heeft men, dikmaals, zien bezwijken, onder anderen in den watervloed van het jaar zestien honderd twee-en-tagtig, waarbij de dijken, zo aldaar als elders, doorbraken; loopende toen de Elisabeths Polder, Barbera's Polder, Nieuwvliet, de Groote en Kleine St. Anna Polder, Stik-Polder, Zwarte Polder, Groote en Kleine Polder, de Zant Polder van ‘t Retrenchement, de Hendriks Polder, Scherbiers Polder, Oud en Nieuw Breeland, enz. geheel onder. Zelfs wordt de zwaare dijk, de Slaper genaamd, in het jaar zeventien honderd negentien gelegd, thans geheel door de volle zee bespoeld.
Toen de Vlamingers, kort vóór het jaar dertien honderd, in ‘t land van Graave JAN VAN HENEGOUWEN, HOLLAND en ZEELAND, vielen, en gemelde Graaf zig tegen die menigte te zwak bevond, schreef hij aan de Staaten van Holland en Zeeland, dat zij de Vlamingers van hunne grenzen zouden beoorlogen, om hen te noodzaaken, hun eigen land te moeten beschermen, en dus af te laaten, van het land van Henegouwen verder te verwoesten. Aan dit verzoek werd voldaan; het welk GUY, Graaf van Namen, en zoon van den Graaf van Vlaanderen, niet onaangenaam was, vermits hem, daardoor, gelegenheid verschaft werd, om in Zeeland te kunnen vallen; zijnde hij van denkbeeld, dat hij die Provintie zeer ligt overmeesteren zou. Doch de wakkere Zeeuwen vielen hem allereerst aan, verwoestten, in ‘t Land van Cadsandt, alles te vuur en te zwaard, en dreeven ’er alle de Vlamingers uit.
Omtrent het jaar twaalf honderd vijf-en-negentig, op het einde der Regeering van Graaf FLORIS DEN VIJFDEN, hadden de Friezen, om FLORIS te believen, ook eenen inval in dit landschap gedaan, een groot deel van GUY’S volk doodgeslagen, en meer andere verwoestingen aangerecht. Zeer verschillende vindt men, echter, het verhaal daarvan beschreeven, bij VOSSIUS, in zijne Jaarboeken, (p. 194 en 266.) en bij COMMELIN, in zijne Beschrijving van Amsterdam, (fol. 55.) In het jaar zestien honderd vier begaf Prins MAURITS VAN ORANJE zig, van Walcheren, naar ‘t Land van Cadsandt, om het den Spanjaarden te ontweldigen. Ware hij, terstond, het Sluische Gat ingeloopen, bij zou, buiten twijfel, zig, door verrassing, van Sluis hebben kunnen meester maaken. Maar hij, zijn leger, in ‘t Zwarte Gat, aan land gezet hebbende, deed SPINOLA den oever aan het Sluische Gat bezetten. Dit vertraagde zijne overwinningen, die hij, echter, geduurende het beleg van Oostende, behaalde; maakende zig meester van Cadsandt, Yssendyke, Aardenburg en Sluis. Van dien tijd af, tot in het jaar zeventien honderd agt, bleef het Land van Cadsandt in de magt der Algemeene Staaten. Maar toen, en ook naderhand, in het jaar zeventien honderd zeven-en-veertig, maakten ’er de Franschen zig meester van.
Niettegenstaande dit Land, of liever dit Eiland, door het water, merkeliik verminderd en benadeeld wordt, is en blijft het, echter, ongemeen vruchtbaar, en brengt kostelijke tarwe voort; welke vruchtbaarheid, mogelijk, ééne der oorzaaken is, dat ’er zig, eerst verscheidene Fransche vluchtelingen, en daarna eene geheele menigte Saltsburgsche Emigranten nedergezet hebben. De laatstgenoemde hebben ’er een Lutherschen Predikant, die, op kosten van den Staat, onderhouden wordt, en genieten, nog bestendig, veel goeds van de Luthersche Gemeenten, bijzonderlijk van die van Amsteldam. De Predikant der Gereformeerden aldaar, behoort onder de Classis van Walcheren, in Zeeland.
Tegenwoordig is het Eiland Cadsandt in bijna twee gelijke deelen verdeeld: behoorende het oostlijke gedeelte tot het Oostburger, en ‘t westlijke tot het Aardenburger Ambacht. Voorts staat het onmiddelijk geheel onder het rechtsgebied van het Kollegie van de Vrije; hebbende de Heerlijkheden Breskens en Nieuwvliet alleen haar bijzonder rechtsgebied.
Zie DE GROOT, Jaarboeken, fol. 468; GUICIARDIJN; VAN MEETEREN, p. 471.