dus genaamd, ter onderscheidinge van Oostenrijks Braband. Staats Braband is het grootste gedeelte der Generaliteits Landen, en in rang de eerste der zeventien Nederlandlche Provintiën. ’t Wordt verdeeld in de Kwartieren van Brussel, Leuven, Antwerpen en 's Hertogenbosch; en grenst, ten noorden, aan Gelderland en Holland, ten oosten aan’t Hertogdom Kleef en Opper-Gelderland, ten zuiden aan Oostenrijks Braband en ’t Prinsdom Luik, en ten westen aan Zeeland en Staats Vlaanderen. De grootste lengte van dit Staatsgebied is, van 't westen ten oosten, omtrent vier-en-twintig uuren gaans, en de grootste breedte bijna veertien uuren.
’t Aandeel, dat de Staat in deze Provintie bezit, bestaat in de Stad ’s Bosch, of 's Hertogenbosch, en daar onder het Kwartier van Oosterwijk, van Kempenland, van Peelland, van Maasland, de Stad en Baronnie van Breda, ’t Markgraafschap van Bergen op den Zoom, de Heerlijkheden Steenbergen, Willemslad en Prinsenland, de Schanssen Lillo, Kruisschans en Fredrik Hendrik, de Stad Grave en ’t Land van Kuik, en eindelijk, doch alleenlijk in zekeren opzichte, de Stad Maastricht en het Graafschap Vroenhove. Dit alles is de eigendom van den Staat geworden door vrijwilligen overgang, of volgens het recht der overwinninge, dat is, door de magt der wapenen. 's Bosch kwam aan den Staat, in 1629, door FREDRIK HENDRIK, Maasstricht 1652, Breda en daarmede een groot gedeelte van het kwartier van Antwerpen in 1637; ‘t het welk, volgens het derde Art. van den Munsterschen vede, 1648, aan de Sraaten geheel en al werd afgestaan, en is daarvan nimmer afgescheiden geweest. Alleenlijk zijn, in 1747, Bergen op den Zoom en Maastricht, vooreen korten tijd, dat is tot het sluiten van den vrede te Aaken, 1748, in de magt der Franschen geweest.
Gantsch Braband, ’t welk, in de vroegste tijden, uit verscheidene kleine Graafschappen bestond, werd, in vervolg van tijd, meest door magt van wapenen, onder den naam van Hertogdom gebragt. De eerste Hertog, dien men met zekerheid onder dien tijtel genoemd vindt, was PIPIJN VAN LANDEN, die stierf in het jaar 1207. In 1467 kwam het Hertogdom in ’t Huis van Bourgondiën; in het jaar 1555, door afstand van KAREL DEN VIJFDEN, op zijnen zoon PHILIPS DEN TWEEDEN, en ’t werd gescheiden door de bovengemelde overwinningen. Het andere gedeelte van Braband bleef aan het Huis van Oostenrijk, en is dus heden in de magt van Keizer JOSEPHUS DEN TWEEDEN. Van alle de voorige Hertogen maaken wij hier geene melding, om dat dezelven, op hunne bijzondere Art. te vooren moeten komen.
Wat de Regeeringe aangaat, de oppermagt van Staats Braband berust, even als die van alle de andere Generaliteitslanden, bij H. M. de STAATEN GENERAAL der Vereenigde Nederlanden, vertoonende, in dit district, den Hertog van Braband. Ook zijn zij in ’t volle bezit van alle die rechten en voordeelen, welke door de Hertogen weleer bezeten werden. Dezen, als de souverain van den Lande, bij wien alleen de wetgeevende magt berust, hebben de bezorging der versterkte plaatsen, die ter dekkinge en beveiliginge van de Republiek dienen, aan den Raad van Staaten opgedragen; welke, volgens de toebetrouwde magt, jaarlijks twee leden uit het midden van hun derwaards zend, ter onderzoek der vestingwerken, enz. Ook berust bij dit Collegie de bestuuring der geldmiddelen.
De Brabanders stonden, ten tijde der Spaansche regeeringe, met betrekkinge tot de rechtsoefening, onder den Hoogen Raad van Mechelen; doch de twisten, onstaan over de Leenen, stonden ter beslissinge van het Leenhof van Braband, dat te Brussel gevestigd was. Doch het gezag dier beide Hoven werd onwerkzaam over de inwooners van die landen, welke onder het bestuur der Algemeene Staaten kwamen. Hunne Hoog Mog. richtten een afzonderlijk gerechtshof op, verleenden hetzelve de magt om uitspraak te doen over alle zaaken, die voorheen door gemelde beide Collegiën beslist en gevonnisd werden, en gaven daaraan den tijtel van Raad en Leenhove van Braband en het Land van Overmaaze. Dit Gerechtshof zit in den Haag, schoon die van Staats Braband gaarne gezien hadden, dat het op hunnen bodem, of ten minsten dichter aan de grenzen gevestigd geworden ware. In ’t eerst vleiden zij zig, dat het te Geertruidenberg zou geplaatst worden; tot welke geslacht e de stichting van ’t Prinsenhof aldaar, door Prins MAURITS, in ’t jaar 1580 geschied, aanleiding gaf. Dan de Algemeene Staaten oordeelden den Haag daartoe voegzaamst. Het zal niet ondienstig zijn, den oorsprong en het gezag van dat Hof iets omstandiger te doen kennen.
Die van Bergen op den Zoom, in ’t jaar 1586, zig van het beroepen op den Raad en het Leenhof van Braband verstoken vindende, verzochten den Landvoogd, Graave VAN LEICESTER, dat hij den Graaf, naderhand Prins MAURITS, wilde magtigen om in zijn Marquisaat eenige Raaden aantestellen, die, het Hof of de Raaden van Braband verbeeldende, beslissende uitspraak doen, en magt hebben zouden tot het verkenen van die voorrechten, welke men van ‘t Hof van Braband plagt te ontvangen. Graaf MAURITS, het zij met of zonder bewilliging van LEICESTER, verleende, op den 23den Februarij, ten dien einde volmagt aan zijnen Raad, en drie Rechtsgeleerden, en bevestigde hun nader op den 23sten Augustus van het jaar 1586. (Zie het Groot Placaatboek, V. Deel, bl, en 894 en 895.) Het Hof van Holland gaf, op den 23sten November van dat zelfde jaar, aan dezen nieuwen Raad, vrijheid om zijne rechtsplaats binnen Delft of den Haag te verkiezen. Eenige jaaren daarna, werd ’er een Raad van Braband, uit zeven leden bestaande, door de Algemeene Staaten opgericht, en deszelfs vergaderplaats binnen 's Gravenhage bepaald. Alle plaatsen, die te vooren onder de Hooge Brabandsche Gerechtshoven behoord hadden, en nu onder de magt der Staaten gekomen waren, werden aan het rechtsgebied daarvan onderworpen. En schoon die oprichting toen alleenlijk bij voorraad geschiedde, houd dezelve, echter, nog stand; alleenlijk met die veranderinge, dat het getal der leden eerst tot tien vermeerderd, en naderhand op negen bepaald is geworden.
Tot in den jaate 1596, had deze Raad alleenlijk de magt om
over burgerlijke geschillen recht te oefenen; doch bij gelegenheid dat ’er een gevangene van Turnhout gehaald was, on, dien Raad gevonnisd te worden, keerden de leden daarvan zig tot de Staaten van Holland, om van dezelven ook rechtsplaats en magt in lijfstraflijke misdaaden te verzoeken; dat hun, tot wederopzeggens toe, vergund werd, en als nog toegestaan wordt. Ook werd dien Raad de vrijheid gegeeven, om zijne gevangenen op de Voorpoort van den Hove van Holland in bewaaring te doen stellen, en het Schavot te mogen gebruiken.
Eén van deze negen leden, die President is, voerde voorheen den tijtel van Eersten Raadsheer; doch sedert den 29sten Maart 1629, heeft hij, die ook Stadhouder van de Leenen is, den tijtel van Eerden presideerenden Raad verkreegen. Behalven gemelde negen Raadsheeren, heeft de Raad één Advocaat Fiscaal en Procureur Generaal, één Griffier, twee Klerken van den Griffier, en twee Deurwaarders van den Raad. De Provoost van den Raad van Staaten bekleed bij gelegenheid ook dat ampt voor den Raad van Braband.
De Raad gedraagt zig naar de Ordonnantie, gemaakt in het jaar 1604, door ALBERTUS en ISAEELLA, voor den Hoogen Raad van Braband, en verders naar de wetten en costumen van Braband, en van ’t Land van Overmaaze, voor zo verre als door H. H. M. in ’t een en ander geene verandering gemaakt is. Deze Raad wordt, in alle deelen, aangemerkt als de Hooge of Souveraine Raad van de Hertogen van Braband, die verbeeld wordt, gelijk reeds gezegd is, door de Algemeene Staaten. Dezelve bezit de magt tot het verleenen van verlof- en gunstbrieven; den minderjaarigen het bestuuren van hunne zaaken toetestaan; brieven van naturalizatie te geeven, enz. Ook kunnen door denzelven allerleije mandamenten van relief, of bevelen van herstellinge, in gevallen van onwettige verbintenissen, enz. toegestaan, in gevallen van opzettelijken doodslag pardon verleend en brieven van kwijtscheldinge gegeeven worden, ’t zij met of zonder interinement; dat is, of zij al dan niet voor den Raad bekrachtigd worden; doch wanneer dezelven met interinement verleend worden, moet de verzoeker voor den Raad komen, en dien op de knieën zijne brieven van kwijtscheldinge aanbieden; wordende alsdan ook de bloedvrienden van den nedergeslagenen ter rolle ontboden, om die brieven te wederleggen, of zig met den doodslager te verzoenen. Ook worden daar nevens gedagvaard de Procureur Generaal en de Baljuw van de plaats, alwaar de manslag is voorgevallen. Zo de bloedverwanten ongeneegen tot de verzoening zijn, wordt die door den Raad, naar bevind van zaaken, op hunnen naam gemaakt; de brieven door den vollen Raad bekrachtigd of geinterineerd, en de verzoeker, ten behoeve van het gemeene Land, in eene geldboete beslagen.
Daarenboven oordeelt die Gerechtshof over alle geschillen, die onder deszelfs rechtsgehid over de Leenen ontstaan. Alle de Leenmannen in Staats Braband en ’t Land van Overmaaze moeten daarenboven hunne Leenen voor den Raad, als verbeeldende Hunne Hoog Mogende, komen verheffen. De op- en overdragten, de bezwaaringen en verleijen van de leengoederen moeten voor den Griffier van den Raad geschieden. Niemand mag zijne leengoederen veraliëneeren, verkoopen of bezwaaren, dan voor den Leenheer en zijne Leenmannen, die door dezen Raad verbeeld worden; alleenlijk mag dit geschieden voor Schepenen van ’s'Hertogenbosch, mids dat dezen, van drie tot drie maanden, door hunnen Geheimschrijver, den Raad verslag doen van het geene ’er geschied is, betreffende de zaaken van de Leenen. Van alle leengoederen, die voor Stadhouder en Leenmannen van den Raad en Leenhove van Braband worden voorgedragen of bezwaard, moet de veertigste penning betaald worden; welke penningen in ’t gemeene Lands-Comptoir overgebragt worden: de Griffier is gehouden, den maandstaat daarvan aan den Raad van Staaten te overhandigen, en deswegen aan de Generaliteits Rekenkamer rekening en verslag te doen.
Meer dan eens heeft men geschillen zien ontstaan, over de bij executie verkooping van leengoederen, tusschen den Raad van Braband en de Rentmeesters en Ontvangers der Generaliteit. De eerstgenoemden beweerden, dat zulke verkoopingen volgens besluit van den Stadhouder en Leenmannen moesten geschieden; doch de Raad van Staaten besloot, op den 5den Julij 1717, den Rentmeester en den Ontvanger der Generaliteit aanteschrijven, dat zij, in het bestuuren tjer Executiën, zig zouden hebben te schikken naar ’t Reglement van den 8sten November 1662, (zie Groot Placaatboek, V. Deel, bl. 774.) zonder op strijdige bevelen van den Raad en Leenhove van Braband, of eenige andere Rechters, acht te geeven.
Ter bekortinge der rechtsgedingen worden, door den Eersten presideerenden Raad, twee Commissarissen benoemd, die bij beurten de zaaken, welke ter rolle gebragt zijn, onderzoeken, en ’er verslag van doen aan den vollen Raad, die dan bij meerderheid van stemmen daarover oordeelt. De President doet de omvraag, en zegt zijn gevoelen het laatst; doch heeft niet meer dan ééne stem. De tijd dezer raadsvergaderinge is, dagelijks des zomers, ’s morgens omtrent negen, en bij wintertijd omtrent tien uuren; doch ook in bijzondere gevallen des namiddags. Somtijds wordt dezelve ook wel aan het huis van den Eersten President bijeen geroepen. De dag der rolle is bepaald op Woensdag, uitgenomen op Feestdagen.
Een zaak ten processe van wederzijde volkomen voorgesteld zijnde, en één der dingplichtigen Provisie (voorafwijzing) verzoekende, of indien ’er iets tusschen beiden komt, of eenige Exceptien (verzetten) voorgesteld worden, moet ’er gepleit worden ten aanhooren van den Raad, voor Commissarissen, tot de zaak benoemd, die alsdan de uitspraak doen, of zig gedraagen volgens hun verslag naar de uitspraak van den Raad. Eén der dingplichtigen zig over de uitspraak van Commissarissen bezwaard vindende, kan bij den Raad Reauditie (herhooring) verzoeken, die dezelve dan op nieuw overweegt en beslist. Doch zo Commissarissen geene uitspraak gedaan, maar zig aan de uitspraak van den Raad gedraagen hebben, kan geene herhooring verzocht worden ; moetende de partijen alsdan over de hoofdzaaken van ’t geschil voortpleiten. In zaaken van groot gewigt gebeurt het, echter, ook, dat, ter begeerte van partijen, voor den vollen Raad, over de verzochte voorafwijzing gepleit wordt.
De zaak zelve in staat gesteld zijnde om schriflijk voor den vollen Raad bepleit te kunnen worden, en de stukken van weerskanten overgeleverd zijnde, krijgt de verweerder vijftien dagen tijds om eene ontwijkende, uitstellende of vernietigende verdeediging voortestellen. Die zelfde tijd wordt gegund aan den eisscher, om ’er zijne redenen tegen intebrengen. Na het hooren van antwoord en wederantwoord, wordt het rechtsgeding schriftlijk vervolgd, tot dat het in staat van wijzen gebragt is. Eischer en Verweerder beiden, indien ze anders niet voor genoegzaam gegoed gehouden werden, moeten vooraf borgen voor de kosten van’t proces Stellen, ten minsten Cautie Juratoir (beëedigde verklaaring) geeven, dat zij de kosten zullen voldoen. Indien de Eischer een vreemdeling zij, is hij gehouden, Domicilium Citandi onder het rechtsgebied van den Raad te kiezen. Die over lijfstraflijke misdaad gedaagd wordt, en niet verschijnt, wordt door nog twee, of ten hoogsten drie achtereenvolgende mandamenten ingedaagd, en alsdan niet verschijnende, door den Raad gedoemd tot de straffe, op de misdaad door de wetten bepaald, zonder verdere bewijzen aftewachten.
Wat aangaat de bepaaling van de maagschap der Randsheeren, deze mogen, zo min als die van andere gerechtshoven, elkander in den bloede of door aanhuwelijking niet bestaan: geen vader en zoon, broeders, zwagers, ooms en neeven, mogen te gelijk in den Raad zitten. Hunne wedde beliep voorheen niet meer dan drie honderd guldens in ’t jaar; doch in het jaar 1633 werd dezelve verhoogd tot twaalf honderd, en in 1659 tot op vijfden honderd guldens. Wanneer een van dezen zig in zijn ampt te buiten gegaan heeft, moet hij voor ’t Hof van Holland te recht staan. Allen worden door de Algemeene Staaten aangesteld. De verzoekschriften, die den Raad, onder den tijtel van Edele Mogende Heeren, en bij de inrichting onder dien van Edele Raaden en Leenhove van Braband en de Landen van Overmaaze, worden aangeboden, moeten in den vollen Raad van Hunne Edele Mogenden geleezen worden.
Betreffende de Historie van Braband; na de vernietiging van de magt der Romeinen in deze landen, kwam hetzelve, gelijk bekend is, onder de magt der Frankische Koningen. Dit Rijk, onder de zoonen van LODEWIJK, bijgenaamd DE VROOME, verdeeld wordende, werd Braband aan LOTHARIUS toegeweezen, De meesten zijn van geslacht en dat dit landschap toen Neder-Lotharingen genaamd is geworden, en, zo als hier voor reeds gezegd is, door verscheidene Graaven bestuurd werd. Zie hier wat wij ’er van aangetekend vinden. Zeker is het, zegt men, dat een GEZELBERT DE EERSTE, die ERMENGARDE, dochter van Keizer LOTHARIUS DEN EERSTEN, ter vrouwe had, den tijtel voerde van Graaf van Hasbain, dat een streek lands omtrent Leuven was. Zijn leeftijd wordt bepaald op omtrent het midden van de negende eeuwe. Toen de Keizer en de Koning van Frankrijk naderhand wegens Opper- en Neder-Lotharingcn in oorlog geraakten, werd, zo men wil, der Franken Koning, KAREL DE EENVOUDIGE, genoodzaakt, dit gantsche land, en dus ook Braband, aan Keizer HENDRIK DEN VOGELAAR aftestaan. HENDRIK beleende eenen anderen OSZELBEST met het Hertogdom van Lotharingen, die naderhand tegen zijnen weldoener opgestaan zijnde, door Keizer OTTO uit zijn land verdreeven werd; wordende GEZELBERT’S schoonzoon, door gemelden OTTO, daar mede beleend. Deze sneuvelde in een gevecht tegen de Hungaaren, in het jaar 956; waarna BRUNO, Aartsbisschop van Keulen, en broeder van Keizer OTTO, Hertog van Lotharingen werd.
Na den dood van dezen, bleef het land een geruimen tijd zonder Hertog. In 977 werd het, door Keizer OTTO DEN TWEEDEN, aan KAREL, broeder van LOTHARIUS, Koning van Frankrijk, en zusters zoon van OTTO DEN EERSTEN, geschonken. Deze (zegt men) hield zijn Hof te Brussel. Na den dood van LODEWIJK DEN VIJFDEN, Koning van Frankrijk, stond KAREL naar de kroon; doch, om het aankleeven van ’s Keizers zijde, in den haat der natie zijnde, werd hij uitgeslooten, en HUGO CAPET, die Graaf van Parijs was, tot Koning verkooren. Hieruit ontstond een oorlog. KAREL werd gevangelijk naar Orleans gevoerd, daar hij, in 991, of, zo als anderen zeggen, in 994, ongelukkiglijk overleed. Zijn zoon OTTO die de laatste uit het geslachte van KAREL DEN GROOTEN was, werd na hem Hertog van Lotharingen, en stierf ongehuwd, in 't jaar 1005. Zijne zuster GERBERGE was gehuwd met LAMBERT, Graave van Leuven en Mons; deze was de opvolger van OTTO. De Vorsten uit het huis van Leuven zijn in ’t bezit van het Hertogdom gebleeven, tot op JAN DEN DERDEN, die, in 1355, overleed, nalaatende twee dochters, de eene genaamd JOHANNA, de andere MARGRIET. De oudste, JOHANNA, bleef Hertogin van Braband. Haare zuster was gehuwd met LODEWIJK, Graave van Vlaanderen, dien zij eene dochter baarde, MARGRETHA genaamd, welke in huwelijk trad met PHILIPS DEN STOUTEN, Hertog van Bourgondlën uit welk huwelijk drie zoonen geboren werden: JAN, ANTONIE en PHILIPS.
Hertogin JOHANNA stelde tot erfgenaam, haaren neef ANTONIE. Zij stierf zonder kinderen, in het jaar 1406; zij was getrouwd geweest, eerst met WILLEM DEN TWEEDEN, Graave van Henegouwen en Holland, en daarna met WENSELAUS, Koning van Bohemen en Eersten Hertog van Luxemburg; dus zij gevolgd werd door ANTONIE VAN BOURGONDIEN, die in den slag bij Azincourt, Ao. 1415, sneuvelde. Zijn zoon JAN, die hem volgde, stierf, zonder kinderen, in het jaar 1426, en liet het Hertogdom na aan zijnen broeder PHILIPS, welke, zonder wettige nakomelingen, in het jaar 1430, overleed. PHILIPS, bijgenaamd de Goede, Hertog van Bourgondiën, en zoon van Hertog JAN één der drie zoonen van PHILIPS DEN STOUTEN, deed zig, door de Staaten van Braband, als opvolger van zijnen neef PHILIPS erkennen, niettegenstaande zijn neef KAREL, Hertog van Neven ’er grooter recht op beweerde te hebben, om dat zijn vader PHILIPS, jongste zoon van PHILIPS DEN STOUTEN; door Hertogin JOHANNA tot haaren erfgenaam, indien ’er geene manlijke erfgenaamen van zijnen broeder ANTONIE overig waren, was aangesteld. PHILIPS DE GOEDS beloofde den Graave VAN NEVERS voldoening voor zijne eischen op het Hertogdom Braband te zullen geeven; doch hij liet het bij de beloften.
KAREL VAN NEVERS zette ’er alles bij op, en liet zijnen opvolger en den huize van Kleef, daar de goederen van Nevens aan kwamen, niet anders van dit Hertogdom na, dan zijn oud recht op het zelve. PHILIPS, die ’er zig op deze wijze meester van gemaakt had, liet het, bij zijn overlijden, 1467, na aan zijnen zoon KAREL DEN STOUTEN; deze, 1477, in den slag voor Nancij gesneuveld zijnde, kwam het Hertogdom aan zijne dochter MARIA. Zij trad in huwelijk met MAXIMILIAAN, Aartshertog van Oostenrijk. PHILIPS DE SCHOONE, met wien Braband aan het huis van Oostenrijk kwam, volgde zijne moeder op, in het jaar 1494; hij zelf werd opgevolgd, 1505, door zijnen zoon Keizer KAREL DEN VIJFDEN, die, gelijk reeds gezegd is, Braband mee de Nederlanden, 1555, afstond aan PHILIPS DEN TWEEDEN; welke Vorst, na het doen der overdragt, de blijde inkomste, bij de Hertogen van Braband, in voorige tijden bij de Landsheeren verleend, en bij Keizer KAREL DEN VIJFDEN bekragtigd, solemneellijk met eede bevestigde, volgens den inhoud, zo als dezelve, met aanmerkingen, in het jaar 1578, te Keulen, in 4to, gedrukt is. Van die steden en districten, welke de Staaten door den oorlog onder hunne magt gebragt hadden, deed PHILIPS DE VIERDE, bij den Munsterschen vrede, afstand. KAREL DE TWEEDE, zijnen vader PHILIPS DEN VIERDEN in alle zijne bezittingen opgevolgd zijnde, overleed in den jaare 1700 zonder kinderen. KAREL, zegt men, had PHILIPS, Hertog van Anjou, tot zijnen algemeenen erfgenaam benoemd; die daarop, den 21sten Februarij 1702, als Hertog van Braband (Staats Braband daar buiten geslooten) gehuldigd werd. Doch hij vond zig genoodzaakt, in het jaar 1706, hetzelve aan KAREL DEN ZESDEN aftestaan, waardoor het toen wederom aan het huis van Oostenrijk kwam, en thans, zo als wij reeds zeiden, door den regeerenden Keizer JOSEPHUS DEN TWEEDEN, als erfgenaam van zijne moeder MARIA THERESIA, bezeten wordt.
Zie daar eene aaneengeschakelde opvolging der Hertogen van Braband, die aan geene tegenspraak onderhevig schijnt te zijn; en, echter, veel verschilt met die, welke, zo als ook meest met de waarheid overeenkomt, aanvangt met PIPIJN, die in 647 overleed, na hem GRIMOALD, zijnen zoon; ANSEGISUS, GRIMOALDS behuwbroeder; PIPIJN VAN HERSTAL, zoon van ANSEGISUS; KAREL MARTEL; PIPIJN; KAREL DE GROOTE; LODEWIJK DE EERSTE; LOTHARIUS DE EERSTE; LOTHARIUS DE TWEEDE; KAREL DE KAALE; LODEWIJK DE TWEEDE; LODEWIJK DE DERDE EN KARLOMAN; KAREL DE EENVOUDIGE; LODEWIJK DE VIERDE; LOTHARIUS DE DERDE; KAREL DE DIKKE; OTTO; LAMBERT; enz. Dus volgen dezelven bij VAN DER HAECHT, in zijn Kronijk van de Hertogen van Braband, en bij meer andere Schrijveren, als mede in de afbeeldingen van dezelven, in ’t koper gesneden door P. DE JODE, en uitgegeven door JEAN MEYSSENS, in twee-en-vijftig plaaten, waarvan SABELLA CLARA EUGENIA de laaste is. De leezer, die begeerig is te weeten, wat op deze volglijst al zou kunnen aangemerkt worden, Zie wat de kundige aantekenaar op de Kerklijke Oudheden van Friesland, I. Deel, p. 65. enz. ’er van gezegd heeft.
Geduurende de onderhandelingen tusschen de Spaanschen en de Staaten, wegens het Bestand, (1608) ontstond ’er een gerucht, dat de beide partijen in onderhandelinge waren, over de uitwisseling der Steden; en op dat gerucht was het, dat de Brabandsche Edelen en Steden, onder het gebied van den Staat behoorende, hunne poogingen aanwendden, ter weeringe dat zij aan den vijand weder overgeleverd werden, en ter herkrijginge van hun voorig recht; naamijk, van stemhebbende te zijn ter Algemeens Staatsvergadevinge; welk laatste hun toen zo min, als in de jaaren 1648 en 1651, of bij meermaals herhaalde poogingen, gelukte. Wat verder de Historie van Staats Braband betreft, dezelve zal op de bijzondere Art. der Steden, daaronder behoorende, moeten gemeld worden.