één der beroemde helden van Doggersbank, in de Noordzee, en uit dien hoofde, door Zijne Hoogheid, bevorderd tot Schout bij Nacht, onder ’t Edel Mog. Collegie ter Admiraliteit van Amsteldam, is den 10den November 1732, te Werkhoven, in de Provintie Utrecht, geboren.
Zijne ouders waren FRANÇOIS THOMAS VAN BRAAM, (diestijds Scholtus en Gadermeester van gemelde Ambachts-Heerlijkheid) en ANNA HELENA VAN RIJSSEL, beiden van aanzienlijke afkomst. Het geslacht van van Braam, herkomstig uit Vlaanderen. is gesprooten uit een’ jonger’ zoon der VILLAINS, een der voornaamste Takken, die uit den aanzienlijken huize der Burggraaven van Gend zijn gesprooten, zo als op ’t Art. GEND nader zal aangewezen worden.De veranderingen der Stamnaamen, door jonger zoonen, in vroegere tijden, gemaakt, zijn genoeg bekend, en in dit werk, op meer dan ééne plaats, reeds aangehaald: waarom ik deswegen thans niet anders zal zeggen, dan dat uit SANDERUS blijkt, dat de jongste zoon van JORDAAN VILLAIN, (die omtrent den jaare 1200 leefde, en JAN genaamd was,) de stamvader geweest is der familie van VAN BRAAM, door den bijnaam, dien hij verkreeg wegens Zijne gebaarden, terwijl hij, ten strijde trekkende, gewoon was te blaaten als een Ram. Eén der oude Schrijvers zegt van hem: „ On lui donne le furnom de Bramour ou Bramator en Latin, parce qu'allant au Combat & en Bataille il Crioit ou Bramoit comme un Bellier; aussi prit il pour son Cimier d’Armes, la tête & Col d'un Bellier Aislé d'Hermines, corné & Barbelé de Gueulles.” Men vindt hem, in oude Charters van dien tijd, genoemd, JANUS DICTUS BRAMATOR, terwijl zijne kinderen, naar de Fransche uitspraak, den naam van LE BRAAM, als hunnen geslachtnaam, behouden en voortgeplant hebben.
Er is een Genealogische tafel, op een pergamenten rol, van dit geslacht voor handen, die, Ao. 1661, door drie Wapenkoningen van Braband is opgemaakt en bekragtigd, thans nog berustende onder den Wel Ed. Gedr. Heer D. G. VAN DEN BURGH, te Utrecht, wiens grootmoeder mede van dien naam en familie was; uit welke blijkt dat in de Spaansche vervolginge, voor twee eeuwen, CHARLES BRAAM, om de religie, uit Vlaanderen naar Engeland is gevlucht, alwaar van zijne afstammelingen Leden in het Parlement zijn geweest, en vanwaar, in vervolg van tijd, sommigen dier afstammelingen zig weder naar de Nederlanden hebben begeeven en aldaar nedergezet, van welken de nakomelingen tot heden zig aldaar bevinden, die in Zeeland den naam van VAN BRAAMS, en in Holland dien van VAN BRAAM voeren, schoon ze allen een zelfde wapen hebben behouden, te weeten, de Sable au chef d'Argent (zijnde het oude wapen van den hoofdstam van Gend) brisé d'un Lion Naissant de Gueulles comme & Lampassé d'Azur en Chef.
Uit dit geslacht dan (waarvan onder die familie een zeer uitgebreide en tot voor duizend jaaren opklimmende Genealogie van de manlijke linie berust,) is de opgemelde WILLEM VAN BRAAM gesprooten. Ruim twaalf jaaren oud, ging hij reeds ter zee. Ao. 1745 werd hij aangesteld als Adelborst bij ’t Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit van Amsteldam, voorts in 1743 tot Luitenant, in 1756 tot Commandeur,en in 1762 (op eigenhandige aanschrijving en recommandatie van de Prinsesse Douariere van Friesland, Grootmoeder van den tegen woordigen Erfstadhouder WILLEN DEN VIJFDEN, aan den Raad ter Admiraliteit) tot Kapitein; in welke qualiteit verscheidene jongere Officieren, zonder andere reden dan die van meerdere begunstiginge, door den Raad voorgedraagen, hem reeds waren boven ’t hoofd gesprongen, zo als uit de oude Officierslijsten kan nagegaan worden. In zijne drie eerste posten heeft hij agt reizen ten oorlog gedaan, en daarna, tot Ao. 1770, vier reizen naar Oost-Indiën en China, waartoe de weinige equipeering bij ’t Land hem de gelegenheid aan de hand gaf; hebbende de O. I. Comp. zo wel als den Staat met bijzonderen roem gediend; tot bewijs hier van dient, onder andere, dat hij, in den jaare 1763, als Kommandeur van de Retourvloot in ’t Vaderland te rug gekeerd, met een gouden Medailje, hangende aan een keten van de zelve stoffe, van de Maatschappij werd begiftigd.
Zedert 1771 commandeerde hij drie Lands Fregatten. Met het laatste, de Alarm genaamd, hernam hij, in 1778, van de Engelschen ’t schip van HIJLKE OBBES, van Ceudres komende, en bragt hetzelve behouden in Texel binnen. Vervolgens bekwam hij, in 1780, ’t kommando van ‘s Lands schip de Admiraal Piet Hein, van 54 stukken, waarmede hij den slagt op Daggersbank, den 5den Augustus 1781,heeft doorgeslaan. ’Er is van dezen Slag, in ’t VI. Deel, reeds een uitvoerig verslag medegedeeld; waarom wij tot een bijvoegzel hier alleenlijk zullen aanrekenen, dat onzer Held daarin het driedekt schip, de Prinses Amelia, van 96 stukken, tot zijn tegenpartij heeft gehad; welk schip, zo als naderhand uit Engeland is vernomen, allerdeerlijkst gehavend, en deszelfs Kapitein MARCARTNIJ gesneuveld was. De Admiraal Piet Hein was niet minder geteisterd, en ter naauwenood ’t gevaar van zinken ontkomen; hebbende, door de menigte grondschooten, verscheiden voeten waters in ’t hol gehad. Dan ’t voorzichtig en kundig bestuur des Bevelhebbers behield het schip, door binnen in ’t Ruim de gevaarlijke plaatzen op te zoeken, en de gaten te stoppen; iets, ’t welk buiten boord met veele moeite verzeld, zo niet onmogelijk was: hier door werd men eindelijk den toevloed van ’t inkomende water meester, en het Schip in Texel behouden binnen gebragt. Geduurende het gevegt waren ’er ruim negen honderd schooten gedaan, terwijl alles met eene venwonderenswaardige bedaardheid en goede orde was toegegaan: waaraan zekerlijk bovenal moet toegeschreeven worden het behoud van ’t volk, waarvan slechts negen man gedood en agttien gekwetst waren. Schoon men in de verhaalen den naam van dezen braaven Zeeman naauwlijks vermeld vindt, daar die van anderen zo breed zijn uitgemeten, is ’t, echter, onbetwistbaar, dat zijn moed en beleid die der beroemdsten hebben geëvenaard. Men overweege slechts dat hij, één der kleinste schepen van de Linie kommandeerende, tegen het grootste der vijanden heeft geageerd, en wel met 27 stukken tegen 48 van ongelijk zwaarder caliber, en men zal het besluit kunnen opmaaken: want de Prinses Amelia heeft zijne zijde niet verlaaten, dan toen de Engelschen begonnen te deinzen. Ondertusschen is zijne dapperheid, zo als bekend is, beloond, nevens die der andere Helden, door eene gouden medailje wegens den Staat, en de bevordering tot Schout bij Nacht, door Zijne Hoogheid. In het Esquader was hij, naast den Heer SALOMON DEDEL, de oudste Kapitein.
Nog in dat zelfde jaar 1781, werd hem ’t bevel opgedragen over een Esquader, om de koopvaardijvloot naar de Oostzee en de O. I. schepen om de Noord te geleiden. Hij liet zijn vlag waaijen van ’t schip de Prinses Frederica Sophia Wilhelmina, en liep den 11den November uit Texel in zee; doch de wind stilde, en alzo dezelve den volgenden dag tegen liep, was hij genoodzaat weder binnen te komen; waarna het saisoen verloopen zijnde, die togt geen voortgang had. Het Kommando der Reede van Texel werd hem vervolgens opgedragen, dat hij tot heden toe met lof heeft waargenomen.
Eéne bijzonderheid verdient nog gemeld te worden. Toen de Schout bij Nacht het voornoemde schip van Kapitein KADERS verkoos, om daarmede als Commandant naar zee te gaan, was deszelfs manschap niet voltallig. Hierom verzocht hij van Zijne Hoogheid, op dien tijd in Texel tegenwoordig, om de ontbreekende koppen van zijn schip de Piet Hein te mogen ligten, ’t geen hem werd toegestaan. Hij begaf zig aan boord, en geene verkiezing, buiten zijne groote Roeijers, onder de zijnen willende maaken, daarze zig allen zo wel gedraagen hadden, liet bij hen op ’t dek komen, en vraagde, wie lust had om hem uit eigen beweeging op ‘t andere schip te verzellen? Eenpaarig toonden zij zig hiertoe als om strijd gereed; doch verneemende dat ’er slechts een getal van dertig of daaromtrent konde overgaan, maakte dit hun zichtbaar droevig en ongemaklijk. Zij stelden voor dat de equipagie van ’t andere schip, in hunne plaats, op de Piet Plein moest overgaan, om aan de reparatie te helpen, terwijl zij liefst met hunnen Kapitein wederom zee wilden kiezen, om nog eens te vechten, waartoe hij nu wist, en zeker was, datze moed hadden en in staat waren. Dan dit niet in de magt van den Schout bij Nacht staande, en ook, zonder morring onder ’t andere volk te verwekken, geen plaats kunnende vinden, werden zij allen op rijen geplaatst, en bij ’t lot de benoodigde manschap daar uitgeteld; deze waren uitgelaten van vreugde, even als ofze ter feest stonden te gaan, terwijl verscheidene der anderen traanen van spijt hortten, om dat het lot hen was voorbij gegaan.
De Schout bij Nacht gaf den Prinse van het geval kennis, die hem, uit aanmerkinge der netelige omstandigheden, en om aan ’s Volks verlangen te gemoet te komen, toestond om nog een deel der zijnen, boven ’t getal, te mogen laaten overgaan. Met het grootste genoegen werd dit vernomen; nog twintig Matroozen erlangden hier door hunnen wensch, om hunnen Kapitein in zijnen nieuwen post te mogen verzellen. Welke roemrijke daaden zou men niet hebben mogen verwachten van zulk eergierig en dapper volk, onder zulk eenen beminden en braaven gebieder, indien door slinksche oogmerken hunne onversaagdheid niet nutteloos gemaakt waren?
In den jaare 1763 trad de Heer VAN BRAAM in huwelijk met
SUSANNA AGNETA BINKES, dochter van den Schout bij Nacht JAN BINKES en MARGARETHA DE GORTER, bij welke hij één zoon en twee dochters heeft verwekt.
Volgens medegedeelde berichten.