Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BORSSELE, Frank van

betekenis & definitie

was Graaf van Oostervand, Heer van Zuid Beveland, Zuilen, St. Maartensdijk, Everwijk, Voorn, Hoogstraaten, enz.

Ridder van ’t Gulde Vlies, uit naame van PHILIPS DEN GOEDEN, Hertog van Bourgondien, in het jaar 1428, aangesteld tot Stadhouder van Holland en Zeeland; zijnde een Heer van overschoone gestalte, groote dapperheid en krijgskunde, vrolijk van aart, aangenaam in den omgang, magtig in rijkdom, en milddaadig jegens ieder. Kortom, een man, door deze talenten, en zelfs wegens zijne afkomste, de ongelukkige Graavin JACOBA VAN BEIJEREN ten egtgenoot overwaardig. Géén wonder dan, dat zij, die altoos ongelukkig geweest was, en bijzonderlijk in het huwelijk, op hem verliefde, en heimelijk met hem trouwde; waar bij kwam de schaarsheid van middelen om te bestaan, waarin hij haar blijmoedig ondersteunde. Zie hier des aangaande een bewijs. Haare moeder MARGARETHA zond haar, in het jaar 1432, eenige schoone paarden en kleinodiën; welk geschenk zij met een tegengeschenk wilde vergelden; des verzocht zij, aan eenige voornaame Heeren, een maatige som op rente, maar stiet overal het hoofd. Door WILLEM DE BEIJ, haaren Stalmeester, of, zo anderen hem noemen, GERARD VAN GODELIN, werd haar geraaden, de zaak aan den Heer VAN BORSSELE, befaamd door zijne edelmoedigheid, voor te dragen. Dan, bij haar kwam in overweeginge, dat FRANK altoos haar partij geweest was; doch de nood drijft somtijds iemand tot zijn bittersten vijand: en zo ging het ook met haar.

BORSSELE bevond zig ten dien tijde in 's Hage; zij ontbood hem twee of driemaalen, zonder de zaak te durven melden, telkens iets anders ter baane brengende. BORSSELE meende dat de Gravin met hem spottede, schoon hij in haare houding eenige verlegenheid ondekte. Hij deed ’er bij den Stalmeester onderzoek na, en deze openbaarde hem het geheim. Zo dra hij dit verstaan had, gaf hij DE BEIJ ten eersten zijnen sleutel, om zo veel gelds uit zijnen kist te haalen, als de Graavin benoodigd was. Meer dan eens ondersteunde hij haar sedert op die wijze. Geen wonder dan, zeg ik, dat een man als hij in de gunst geraakte van een schoone jonge weduwe, reeds driemaal ongelukkig getrouwd. Al ware zij in ’t geheel van geenen minzieken aart geweest, hadde het nog geene verwondering gebaard.

JACOBA, ingenomen door zijne handelwijze, niet ongeneegen tot minnehandelingen, en verzot op zijn persoon, deed hem nu en dan ten maaltijde noodigen; waarin BORSSELE ook niet nalaatig was, bevlijtigende zig om haar gemoed, wezenlijk door wederwaardigheden overstelpt, met vrolijke gesprekken te vermaaken; waartoe het afzijn van den Hertog van Bourgondien hem te ruimer gelegenheid gaf; zo dat, om zo te spreeken, de genegenheid en de gelegenheid elkander de hand boden, om de Graavin, nu heftig op hem verliefd, in dit opzicht gelukkig te maaken. Men zegt dat vrouwen van haaren rang, in dergelijke gevallen, genoodzaakt zijn, den eersten stap te doen, om dat anders niemand tot denzelven durft besluiten. JACOBA haare gedaane belofte aan PHILIPS in den wind slaande, verklaarde dan aan BORSSELE, dat hij haar oneindig veel verpligt had, en dat zij niets had ter vergeldinge, dan haar persoon. Uit hoofde, echter, van de belofte of het verbond met PHILIPS, moest het huwelijk, dat spoedig tusschen hun beide geslooten was, in het geheim geschieden.

Zaaken van dezen aart zelden lang verhoolen blijvende, kon het ook niet anders wezen, of PHILIPS moest wel spoedig van dit huwelijk onderricht worden; hij kwam daarop naar Holland, doch veinsde nergens van te weeten. De jonggetrouwden dachten aanhang genoeg te zullen vinden, om ’er hem buiten te houden; dan, zijne magt was te geducht, en zijn aanhang te groot: dus vonden zij zig bedrogen. ’t Geen hun het meeste kwaad deed, was, dat de Edelen, BORSSELE zijn geluk en aanstaande grootheid benijdende, zig liever aan den Bourgondiër onderwerpen, dan een huns gelijken boven zig wilden zien. PHILIPS in den Haag komende, speelde nog den geveinsde, en noodigde zijnen Stadhouder ten maaltijde. Hij was niet verscheenen, of de Hertog deed hem, met een vaartuig, door Delft, Rotterdam en Dordrecht, naar het Kasteel van Ruppelmonde brengen.

Daar zijn ’er die zeggen, dat de wangunst zijner vrienden zo verre ging, dat zij den Hertog geene rust lieten, voor hij een doodvonnis tegen BORSSELE getekend had. Andere zeggen, dat PHILIPS, alleenlijk door een staat- of heerschzuchtigen list, slechts deed uitstrooijen, dat BORSSELE met de dood gestraft zou worden, om JACOBA te beweegen om afstand van het Graafschap te doen. Het zij hoe ’t wil, het vonnis des doods werd met eenen brief aan den Slotvoogd van Ruppelmonde gezonden, die, toen hij het ontving, met zijnen gevangene in ’t bord zat te speelen. Zijne vriendschap spoorde hem aan, de zaak verborgen te houden; doch BORSSELE zijne onsteltenis bemerkende, dwong hem, zijnen last te openbaaren; waarop de Slotvoogd hem den brief in handen gaf. BORSSELE borst in deze woorden uit: Zo heeft dan eindelijk de bitterheid mijner vijanden's Vorsten goedheid overwonnen!

De goedheid van den Gouverneur ging nog verder; hij verborg BORSSELE in een onderaardsch gat, verspreidde alomme het gerucht van zijnen dood, en ging zelfs naar 's Hage, om den Hertog de tijding daar van te brengen. Bij zijne verschijning herdacht PHILIPS, wat hij bevolen hid, en riep uit: Helaas! wat heb ik bestaan! De Slotvoogd wierp zig voor hem neder, en bad om genade; PHILIPS zeide: Gij hebt uwen last volbragt en geene genade van doen; waarop hem de zaak geopenbaard werd, die hem zeer verheugde.

Men denke hoe JACOBA, op het eerste gerucht van ’t gevangen neemen van VAN BORSSELE, te moede was; zij zeilde, met eenige schepen en manschap, naar Ruppelmonde, om, het kostte wat het wilde, hem te verlossen. PHILIPS volgde haar; zij eischte volslagen bewijs, of BORSSELE leevende dan dood was, en begeerde ten bewijze van het eerste, hem te zien en te spreeken. De Hertog was haar ten wille, deed BORSSELE aan één der vensteren ten voorschijn brengen, en de beide gelieven spraken elkander; staande hij aan het venster, en zij op het schip. Dan, naauwlijks had zij eenige woorden gesproken, of zij stapte van het vaartuig aan land, om met haaren oom in onderhandelinge te treeden; doch deze weigerde BORSSELE te ontslaan, ten ware zij alle haare rechten op Henegouwen, Holland en Zeeland aan hem afstond.

Hiertoe behoefde zij zig niet lang te bedenken; al het gezach reeds kwijt zijnde, stond zij niets te verliezen, dan alleenlijk den blooten tijtel. Dus waren zij beiden spoedig gereed tot het ontwerpen der voorwaarden, waarop de afstand zou geschieden. JACOBA bedong, en ’t werd haar toegestaan, dat de kinderen, uit dit huwelijk voortkomende, erfgenaamen der landen zijn zouden, en ook dat zij, na den dood des Hertogs, weder in het bezit zouden komen. FRANK werd tot Graaf van Oostervant verklaard; en JACOBA behield de landen van Voorne, Zuid-Beveland, Thoole, Leerdam, Lede en Schoonderwoerd, met alle de tollen van Holland en Zeeland. BORSSELE werd, in het eerst daarop volgende Kapittel, tot Ridder van het Gulde Vlies aangesteld, en met het ampt van Opperhoutvester van Holland begiftigd.

Hij nam, met zijne Gemalinne, zijne wooning op het Huis te Tellingen. De aanstelling van VAN BORSSELE tot Opperhoutvester geschiedde den 23sten Maart 1433; en den 25sten van de maand April werd JACOBA mede verklaard tot Opperhoutvesterinne en Duinbewaarster. Zij waren, even te vooren, te St. Martensdijk in Zeeland, openlijk getrouwd. De eenigste smart, die de ongelukkige JACOBA nu nog kwelde, was dat zij bij BORSSELE, zo wel als bij haare voorige mannen, onvruchtbaar was, en dus verstooken bleef van de hoop, van haar kroost ooit weder in 't bezit haarer landen te zien. Men wil dat dit haar eene Teering veroorzaakte, waaraan zij, op den 8sten October 1436, overleed.

Bij haare huwelijksvoorwaarde had zij, aan haaren beminden BORSSELE, afgestaan de Heerlijkheid van Oost- en West-Voorne, met de Steden Briel en Goedereede, benevens de Heerlijkheid Borssele, bewesten Vijszode, in rechter Duwarien, en de lijftochten. Dan, Voorne haar alleenlijk voor haar leven afgestaan zijnde, was die gift, zonder bewilliging van den Hertog, vruchtloos; doch deze zijn oogmerk bereikt hebbende, en tot het bezit der Graafschappen gekomen Zijnde, maakte daarin weinig zwarigheids, bevestigende dezelve een jaar voor haaren dood. In de hier bedoelde huwelijksvoorwaarde had JACOBA zig van verscheidene uitdrukkingen en bewoordingen bediend, die haare liefde tot BORSSELE ten duidelijksten te kennen gaven: noemende hem haaren lieve ende zeer gheminde gheselle; en maakende hem den lijftocht, omme sonderlinge liefde, rechte minne en volcommene gunsten, die wij (zegt zij) met alle onser herten dragen ende hebben tot onsen lieve ende zeer gheminden gheselle, ende wetachtigen beddegenote, Heeren Francken van Borsselen, Grave van Oostervant.

Vóór haar overlijden had de Hertog, die hem mede beminde, bij opene brieven van den 21sten April, hem het ampt van Opperhoutvester, voor zijn leven, opgedragen, met magt om, alleenlijk op zijnen naam en eigen gezach, zodanige nieuwe wetten omtrent de Houtvesterij te mogen uitgeeven, als hij zou geraaden vinden. De eerste aanstelling van den 23sten Maart 1433, volgens den stijl van den Hove, was geschied op een wedde van LXX Nobelen jaars; mids betaalende alle Officiers van de wildernissen. De voorige Houtvester, de Heer van ter Veer, had ook betaald, in handen van ADRIAAN VAN WOUDT en DIRK VAN SWIETEN, de somme van veertien honderd goede goude Wilhelmus Schilden, en veertien honderd Fransche Kroonen, elke Kroon te betaalen met één Wilhelmus Schild, ende drie Philips Cromstierten. Dan, bij de laatstgemelde gifte werd de schuld van gemelde Schilden en Kroonen, waarvoor JACOBA zig bij gemelden Heere van ter Veere aanspraaklijk gesteld had, vernietigd; blijvende hij alleenlijk gehouden tot de levering van Fesanen ende Conynen, aan den Grave van Holland wesende, ook mede aan die van de Rade, ende andere naar gewoonte.

Hij werd, kort daarna, nog ontheven van het doen van rekening, van boete en breuken; wordende hem vergund, dat alles ten eigen profijte te houden; van welke voorrechten hij bezitter bleef tot aan zijnen dood, die voorviel den 19den November 1470. Hij werd begraaven te St. Maartensdijk, nalatende eenen natuurlijken zoon, die in huwelijk trad met BARBERA, dochter uit den huize van Wassenaar. Zijne meeste goederen kwamen aan zijne zuster ELEONORA VAN BORSSELE.

Zie van hem REIGERSBERG; SMALLEGANGE; BOXHORN; SCHRIVERIUS; VOSSIUS; MERULA, over de Wildernissen; BALEN en BLEISWIJK.

< >