Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BALJUW, Bailjuw of Balelieu

betekenis & definitie

op welke wijze men dit Naamvoord, dat van Fransche afkomst is, ook verkiest te spelden. Het is zo oud als het Ampt zelf, daardoor, aangeduid, en betekent, in deszelfs eigenlijken zin, bewind, zorge, bescherming en voogdij. De naam Baljuw wordt doorgaans gegeeven aan hem, wien het hoogste recht, over eenig District of rechtsgebied, opgedragen en toevertrouwd is, en die in het zelve van de misdadigers of overtreeders der Wetten, de straffen of boeten vordert; in welke gevallen hij zig als aanklager gedraagt.

Deszelfs rechtbank strekt zig uit, naarmaate van het Distrikt, en dus, in de eene plaats, ongelijk verder, dan in de andere. Zomtijds gaat zijn gebied over één, zomtijds over twee of meer Dorpen, en dikwijls over een geheele Stad en derzelver gebied, ook wel over de Stad, en alle daaraan onderhoorige Dorpen. Doch daar het voor een Baljuw, die veele Dorpen onder zig heeft, bijna niet mogelijk is, dezelven, bij eene vergadering over algemeene zaaken, kort en goed recht te doen, zijn ’er, in de Baljuwschappen van die uitgestrektheid, één of meer Schouten aangesteld, welke met de Gebuuren, het zij dan Schepenen of Azingen, op zekere tijden, de Vierschaar spannen, en het recht van de Dingslieden, in gemeene zaaken, vereffenen of beslissen; blijvende de lijfstraffen, het hooger beroep, of de hooge Vierschaar, aan den Baljuw en Welgeborene Mannen: mogende ook de Schouten, schoon door anderen aangesteld, hunne Ampten niet bedienen, voor en aleer zij zich aan den Baljuw vertoond, en van hem een naderen en bezegelden Lastbrief ontvangen hebben; welken brief men de Ban noemt, en waarop zij den Eed afleggen.

Van ouds hebben de Hollandsche Graaven, uitdrukkelijk, in hunne Handvesten, vastgesteld en beloofd, dat de Baljuw, bij hen te zetten, van echten Bedde zou zijn; ook werd, op dien tijd, dit Ampt door de voornaamsten van den Adel bediend; gelijk uit de naamlijsten van dezelve blijkt. Geen Baljuwsplaats, behalven die van Rhijnland, Delfts-, Kennemer- en Schieland, (men zie de Resolutien van Holland van 19 Maart 1692), mogt door een Stedehouder bediend worden.

Bij den Baljuw worden ook de eeden wegens neeringen en bedieningen gedaan, en door hem gestadigd of bevestigd. Ook is aan denzelven, volgens Ordonnantie van den laatsten Meij 1651, toegevoegd de 3de Penning, in de Confiscatiën van alles wat bij hen lieden zal berecht worden; als mede de 6de Penning, van het geen door den Procureur Generaal, bij hen aangegeeven, berecht zal worden; voorts, voor elke Capitaale Justitie, van ieder persoon, naar maate der straffe. Eindelijk geniet de eene Baljuw meer van de Civile Boeten, in zijnen Rechtsban voorvallende, dan de andere.

Zie JAN BOTTELGIER, de summe ruijrael, de druk van 1549, in fol. Cap. 219. en 279. fol.

< >