Onder alle de Geleerden, die wij onze Leezers doen kennen, zal men 'er weinigen, ja mogelijk niemand aantreden, die op den grooten Schouwburg der wereld, op meer plaatsen, en onder meer verschillende gedaanten, hunnen Rol voleind hebben, dan deeze. Als Rechtsgeleerde zal men hem altoos groot vinden: dan, hoe meer bij in dit vak der Wetenschappen uitblonk, des te laager daalde hij, in eene noodzaaklijke standvastigheid, in ’t stuk van den Godsdienst, en bragt daar door zijn zedelijk Karakter in minachting: te meer, daar niet zijn verstand, maar het tijdlijk belang, in dien opzichte, hem menigvuldige veranderingen deed omhelzen, vaarwel zeggen, terug keeren, en weder andere aanneemen.
Arras, in ’t Graafschap Artois, 't welk voorheen mede tot de Nederlanden behoorde, was de plaats zijner geboorte; aldaar aanschouwde hij het licht, op den eersten dag des jaars 1520, uit een aanzienlijk geslacht; bekleedende zijn Vader, ANTHONIJ BALDUINES, aldaar de plaats van Fiscaal, en had den roem van geen onervaaren man in de Rechten te zijn. Zijne Moeder, HENRIETTE JOHANNA, was afkomstig uit het vermaarde Geslacht der FOREESTEN. De jonge BALDUINES had nauwlijks den ouderdom van 16 jaaren bereikt, of hij werd naar de Universiteit van Leuven gezonden, alwaar hij zig deed onderwijzen, in de Latijnsche en Grieksche Taalen, en in de eerste beginselen des Rechts, door GABRIEL MUDEUS. In de Kerklijke en Wereldlijke Geschiedenissen, als ook in de schriften der Kerkvaderen, genoot hij het onderwijs van vermaarde Godgeleerden.
Hoe groote vorderingen hij aldaar gemaakt heeft, bleek, toen hij, reeds in het jaar 1542, in ’t licht gaf: Leges Justiniani de re rustica, met aanmerkingen, welke hij twee jaaren te vooren te Parijs bearbeid had.
Men vind aangetekend, dat hij zig omtrent deezen tijd in het gevolg van Keizer KAREL DEN VIJFDEN bevond, en, door hevigen dorst overvallen, den slaapdrank des Keizers innam, waar door hij aan den Vorst bekend werd, die over dit onvoorzichtig geval zijne verwondering betoonde. De waarheid deezer zaak wil ik niet in twijffel trekken; doch zo die wezenlijk geschied zij, moet het geweest zijn omtrent het jaar 1538. Want op den gezegden tijd bevond de Keizer zig in Vlaanderen.
BALDUINES trok, in ’t jaar 1543, ten tweede maale naar Parijs, doch hoorde ter zijner smerte, dat W. BUDEUS, geduurende zijn afzijn, overleeden was. Om dit gemis te vergoeden, drong hij zig in de gunst en vriendschap van L. BAIF, CAREL DU MOULIN en CUJACIUS, en nam zijn intrek bij MOULIN. Aldaar betoonde hij reeds eenigen afkeer voor den Roomschen Godsdienst, waar in hij geboren en opgevoed was; kort daarna betoonde hij dien meer openbaar: want nog in dat zelfde, of ten langsten in ’t volgende jaar, ondernam hij eene reize naar Geneve, en deed aldaar belijdenis van de leer van CALVIN.
In ’t jaar 1545 kwam hij, over Straatsburg, na een mondgesprek te hebben gehouden met MARTINUS BUCCERUS, te Parijs, te rug, begeevende zig aldaar weder tot de Roomsche Kerk. Ook nodigde hij, door middel van een Programma, onder den Tijtel; Praefata de Jure Civili, de Studenten ter aanhooring van zijne voorleezingen, en bragt, in 1546, de schoone verhandelingen, over de Instituten van JUSTINIAAN, ten voorschijn. Zijne ontstandvastigheid dreef hem ten tweedemaale naar Geneve, en wel tot CALVIN, schoon die hem reeds genoeg bekend was; deeze ontving hem met de toegeneegenheid eens Vaders, gunde hem zijn huis en tafel, waarschijnelijk om geen andere reden, dan om dat hij voorgaf, op nieuw, ’s mans leerstellingen te willen omhelzen. Hier door ontging hem het Ampt van Hoogleeraar te Grenoble, dat voor hem geschikt was. Hij keerde weder naar Parijs, verborg zijne herhaalde verandering van Godsdienst, en begaf zig, met allen vlijt, tot het leeren en schrijven. In ‘t jaar 1548 deed hij zijne Commentarien over de voornaamde Justiniaansche Nouvelle te Lion drukken.
In dat zelfde jaar leide FRANCISCUS DUARES zijn Professoraat te Bourges neder, om het Ampt van Advocaat te Parijs te aanvaarden. BALDUINES bevlijtigde zig om ’s mans genegenheid te winnen, en bewoog hem tot het vervaardigen van eenen brief van voorschrijving aan de Magistraat van Bourges; welke van die uitwerking was, dat BALDUINES, in deszelfs plaats, werd aangenomen. Het eenigste dat hem hinderde, was, dat hij de Doctoraale waardigheid nog niet bekleedde, en dus de oorzaak, dat hij zig zo lang met een bepaald inkomen moest vergenoegen, tot dat hij in staat was, aan de wetten der Academie te kunnen voldoen.
Terwijl hij zig, als Lector, met het doen van voorleezingen bezig hield, verzuimde hij niet om zijn belang te behartigen. Op den 12den Maart 1549, deed hij zig, door EVINGARIUS BARA, tot Doctor in de Rechten promoveeren, en nam vervolgens het Ampt van Hoogleeraar aan. BARA ging, in 't volgende jaar, den weg van alle vleesch; en ’er is veel reden om te denken, dat DUARES, om hem te ontwijken, zig naar Parijs begeeven had, terwijl de een den anderen in ’t geheel niet dragen kon; doch nu van hem niets meer te vreezen hebbende, dacht hij het tijd te zijn, naar Bourges te rug te keeren. Het ontbrak hem aldaar aan geene vrienden, ook niet aan de zodanigen, die door hun gezach zijne terugkomst konden bevorderen.
Op aandrang van hun, nam hij, zonder eenige bedenking, de eerste Hoogleeraarsplaats aan; zijne wedde was zeer aanzienlijk: en deeze werd nog vermeerderd, door dien hij werd aangesteld als Raad en Requestmeester van de Hertogin van Berrij. Deeze voordeelen van BALDUINES waren te groot voor de ijverzugt van DUARES; dezelve vervoerde hem tot buitenspoorigheid; zijn nieuwe Amptgenoot boven hem; deszelfs inkomsten, meer dan 600 fransche livres meer dan de zijnen: dit alles was voor hem ondraaglijk. De voorige vriendschap veranderde spoedig in haat, en deeze laatste kwam dagelijks meer te voorschijn. BALDUINES schoof al de schuld hier van op zijnen Amptgenoot, dien hij voor een argdenkend, nijdig en twistzoekend man verklaarde.
Om zijn oogmerk te bereiken, beschuldigde hij hem van een al te naauwe vriendschap met CALVIN; schoon dit het minste geloof verdiende: want de een zo wel als de ander toonde zig voordeelshalven, uiterlijk Catholijk, hoewel zij beiden in hunne harten Protestanten waren; of, laat ik liever zeggen, beiden waren zij in deezen onverschillig. De waare oorzaak der moeijelijkheden, die zij elkander over en weder aandeeden, scheen, op dien tijd, een gewoonte op de Hooge Schoole te zijn.
Dit, echter, kon niet nalaaten, groote verwarringen te veroorzaaken. BALDUINES weigerde openbaare Lessen te geeven, en wilde alleenlijk den roem der Hooge Schoole, door zijnen naam, vermeerderen. De Overigheid gebood hem, in alle deelen zijn Ampt waarteneemen; doch hij kon zijne hoofdigheid niet verzetten. Hij koos, tot het geeven van zijne Lessen, nu het een en dan het ander uur, en meestal die uuren, die voor anderen bepaald waren; hij volgde in alles zijn eigen zin. De Studenten namen deel in den twist, en veroorzaakten een volkomen oproer, waar in een der Studenten, geboortig van Ulm, met naame SLEICHER, en die de partij van DUARES toegedaan was, het leeven liet. De Magistraat deed, na onderzoek van zaaken, de zulken die niet ontvlucht waren, gevangen neemen, en veroordeelde hen tot aanzienlijke geldboeten.
Anderen, die BALDUINES toegedaan waren, hingen de beeldtenis van DUARES aan de Galg, om reden, dat hij op die straffe van de voorgemelden sterk had aangedrongen. De Magistraat scheen, door scherpe verwijtingen, BALDUINES hier van als den bewerker te beschouwen. Dit is ten minsten zeker, dat hem het leven te Bourges, (alwaar hij zig, staande deezen twist, in den echt begeeven had, met de weduwe van eenen PIETER LABBE) te lastig scheen: want hij vertrok van daar, zonder iemand vaarwel te zeggen, in ’t jaar 1555.
Geneve was de plaats waar heen hij zijn toevlucht nam. Daar komende keerde hij zig terstond tot CALVIN, die reden had om hem niet zeer minzaam te ontvangen. Om, echter, dien ouden vriend weder in zijn belang te krijgen, begaf hij zig, openbaar, ten derden maale, tot de Hervormden. Van Geneve dacht hij, zig naar Tubingen te begeeven, ter verkrijging van de plaats van Hoogleeraar, welke CAREL MOULIN, zedert eenigen tijd aldaar, bekleed had. De onophoudelijke klagten zijner mededingeren, ja zelfs naderhand van zijne Amptgenooten, hier in bestaande, dat hij zijne Rechtsgeleerde lessen met te veel Theologie vermengde, maakten zo veel gerucht, dat hij zig genoodzaakt vond, (dewijl men dit als gevaarlijk beschouwde), zijn post nederteleggen. De Hertog van Wurtenburg was hem zeer gunstig; hij kende zijne verdiensten, en wilde hem gaarne behouden: maar BALDUINES schijnt onbuigzaam geweest te zijn.
Dit verhaal wegens BALDUINES, en zijn vertrek naar Tubingen te stellen in het jaar 1555, schijnt beter met de waarheid overeen te komen, dan het geen HEINECCIUS ons verhaalt, in ’t leven van BALDUINES, alwaar hij zegt: „dat hij te Tubingen gekomen was, om een Hoogleeraarsplaats te verkrijgen, en wel die, welke JOH. SECHARDS, door den dood, 1552, ontruimd had; doch als hij bericht gekreegen had dat DU MOULIN verkoren was, was hij te rug gekeerd.”
Men weet dat DU MOULIN de plaats, in de maand Maart des jaars 1554, aannam, waar van BALDUINES niet bijna een jaar onkundig heeft kunnen zijn. NICERON zegt, op het getuigenis van VAL. ANDREAS, dat hij onderweeg vernomen had, dat MOULIN voorneemens was te rug te keeren; doch hoe kon hij te rug keeren, daar hij nog niet vertrokken was?
BALDUINES ziende zijne oogmerken aldaar niet te zullen bereiken, volgde den raad van CALVIN, en nam te Straatsburg, op zeer voordeelige voorwaarden, het Ampt van Hoogleeraar, op de Illustre Schoole, aan. Dit Gijmnasium, in 1566, in een Hooge School veranderd zijnde, deed hij aldaar eene openbaare Redenvoering, over de Burgerlijke Rechten, en liet dezelve in druk uitgaan. Geene geringe trekken bragt hij daar in voort, tegen DUARES; hij zeide, onder andere, dat hij door schijnheiligheid, de jongelingen trachtte te verleiden, en door kwaade leerstellingen; en raadde daarom de Duitschers, hunne kinderen niet naar Frankrijk te zenden. Deeze merkte ligtiijk van waar hem dit toe kwam, en betoonde zig daaromtrent niet onverschillig. Twee brieven, de eerste aan CALVIN, en de ander aan F. HOTTMAN, waren met de gevoeligste uitdrukkingen vervuld; uit den laatsten zou men bijna een Woordenboek van scheldnaamen konnen maaken.
BALDUINES liet niet na, DUARES met gelijke munt te betaalen. Hij gaf, 1556, te Straatsburg, een zo genaamd Christelijk Antwoord in ’t licht, waar in hij nog sterker schold en raasde, dan DUARES gedaan had. Doch deezer dwaasheid schaamde hij zig daarna, en wilde dit geschrift niet voor het zijne erkend hebben. In dat zelfde jaar werd HOTTMAN zijn amptgenoot, die, tot dien tijd toe, te Lausane, de fraaije Letteren onderweezen had. BALDUINES had veel tot die beroeping toegebragt; doch het gevolg beantwoordde in geenen deele aan de verwachting, die hij ’er zig van voorgesteld had. HOTTMAN werd hem een tweede DUARES, dat is een volslagen vijand; en om den eersten wraak te verschaffen, nam de tweede alle middelen ter hand, om kwelling te veroorzaaken. Bij dit verdriet kwam een ongemeene duurte van levensmiddelen te Straatsburg. Dit alles bij een genomen deed BALDUINES besluiten, een ander verblijf te zoeken: en daar toe vond hij ligt gelegenheid.
De Keurpaltzische Kanzelier MINKWIS en nog twee voornaame Hofraaden waren zijne vrienden. Deeze hadden hem, reeds in den aanvang van het jaar 1556, geraden, zijn Ampt te Straatsburg neder te leggen, en een dergelijk op de Hooge Schoole te Heidelberg te aanvaarden. Zo zeer hij in den beginne zig daar over bedacht had, zo min zwarigheid vond hij ’er nu in. In het jaar 1557 trok hij derwaarts, werd, van Gereformeerd, een Lutheraan, bragt zijne ledige uuren met schrijven door, en leefde vergenoegd. Dit genoegen vermeerderde met de komst zijner huisvrouwe, die hij in Frankrijk gelaaten had, en ook door de verkrijging van zijne Bibliotheek, waar van hem ’t genot tot hier toe geweigerd was.
Nog grooter wierd zijn geluk, door de eere, die hij genoot, van in dat zelfde jaar de vergadering te Frankfort bij te woonen, welke, door middel van den Keurvorst van de Paltz, OTTO HENDRUK, was bewerkt geworden, om, door de bijeenkomste van eenige Duitsche Vorsten, een einde te maaken aan den langduurigen twist, tusschen de Huizen van Hessen en Nassau, over de Katzenellebogische opvolging, waar aan hij veel toebragt, en gelukkig slaagde. Op deeze vergadering raakte BALDUINES bekend met den beroemden, en door zijne schriften alom bekenden JAC. OMPHALE. Ook werd aldaar de grond geleid van eene vertrouwelijke vriendschap, tusschen hem en den Roomschen Geestelijke CASSANDER, wiens voorstellingen eene ongemeene onverschilligheid voor de Protestanten bij hem veroorzaakten; waar van, echter, eigen belang de hoofdoorzaak was.
Op dien tijd had reeds Hertog WILLEM een oogmerk, om te Duisburg een Hooge School opterichten, alwaar CASSANDER de eerste Hoogleeraar zijn zoude; en het is niet onwaarschijnlijk, of men hadde BALDUINES mede eene aanzienlijke plaats toegezegd; doch het gantsche werk bleef in de geboorte steeken. Hoe vergenoegd hij ook te Heidelherg was, zijne begeerte naar verandering deed hem, zonder ’er oorzaak voor te hebben, daar alles tot een last worden. Verblind door schemerende vooruitzichten, deed hij zig, in ’t jaar 1561, onder voorwendsel van dringende noodzaaklijkheid, naar Frankrijk nodigen, en de zekere plaats te Heidelberg vaarwel te zeggen, om aldaar een hooger, doch onwisser trap van eere te beklimmen.
Zijne eerste bedrijf aldaar, was te veranderen van Godsdienst; de Protestantsche moest nu weder voor den Roomschen wijken: want dit scheen hem zeker, dat anders de weg tot geluk voor hem geslooten zou zijn. Eenige persoonen van aanzien hadden hem, terwijl hij nog te Heidelberg was, doen zien, hoe nodig het voor hem ware, zig te dringen in de gunst van den Koning van Navarre, en om dien Prins zelfs van de Roomsche Kerk aftetrekken. Zij deeden hem den voorslag om een Gezant naar Rome te zenden, om den Paus te beweegen, hem weder te willen aanneemen. Hij beloofde zig daar van een gewenschten uitslag, en maakte dus geen bedenking, dien stap te doen, terwijl hij geene zwarigheid meende te zullen ontmoeten, om een Prins, die de Grondstellingen der Roomsche Kerk afkeurde, daar van af te brengen. Om hier in zijn oogmerk te bereiken, en dit den Prinse smaaklijk te maaken, werd ’er voortgebragt, dat ’er zeer ligt eene overeenkomst kon getroffen worden, waar mede zig de Protestanten in Duitschland, zonder twijfel, zouden laaten vergenoegen; doch hier toe moest men zig van een bekwaam man bedienen.
CASSANDER was de eerste, daar men ’t oog op wierp. Doch alle poogingen, om hem hier toe te beweegen, vruchtloos zijnde, was BALDUINES de bekwaamste, dewijl hij de man was, die, reeds voor lang, dit plan geopperd, en gezegd had, in staat te zijn, om alle de Roomsche en Protestantsche hoofden onder één hoed te brengen. CASSANDER, die liever een anderen, dan zig zelven deezen last op den hals geschoven zag, prees BALDUINES als den bekwaamsten hier toe aan. De Koning van Navarre nam ’er genoegen in, en deed BALDUINES bij zig komen, om, na eenige gemaakte ontwerpen, een reize door het Duitsche Rijk te doen, waar toe de Koning hem honderd gouden kroonen schoot; voorziende hem tevens van eene onderrichting, waarnaar hij, met goedvinden van CASSANDER, den vrede der Kerke moest zien te bewerken.
Intusschen dat BALDUINES zig bereidde, om zijne grootheid te bewerken, werd, op bevel van den Kardinaal van Lotharingen, KAREL, Hertog van Guise, te Poissy eene Kerkvergadering belegd, waar bij zo wel Protestantsche als Roomsche Godgeleerden tegenwoordig waren. BALDUINES, schoon afwezend, toonde zig, echter, niet onverschillig daaromtrent. ’s Mans poogingen hadden bijzonder ten oogmerke, om de Gereformeerden geen voordeel uit die vergadering te doen trekken, indien het hem al niet mogelijk geweest ware hun onder elkander verdeeld te maaken. Het gelukte hem ook die vergadering vruchtloos te doen eindigen.
Bij zijne terugkomst uit Duitschland, bragt hij twee voorslagen van vergelijking met zig; doch om dezelve van geen vrucht te doen zijn, kwam hij niet eerder, dan toen de gezegde vergadering reeds gescheiden was: want niets ging hem minder ter harte, dan die bedoelde verééniging. Dit vindt men met zekerheid gemeld, dat het hem niet aan den wil ontbrooken heeft, om den Koning van Navarre den Godsdienst der Hervormden zo haatelijk afteschilderen, als dien der Roomschen luisterrijk te vertoonen. Voor deeze en andere gedaane diensten, (zegt men) verwachtte hij van de Roomsche Vorsten, ja zelfs van het Opperhoofd der Kerke groote belooningen, en verbeeldde zig, het geluk reeds in zijne magt te hebben. Dan, ook in deeze hoop vond hij zig bedrogen.
De Bisschop van Valence, JAN VAN MONTLUC, die hem, vóór zijn vertrek uit Duitschland, de belofte van een zeer voordeelig Professoraat te Valence gedaan had, was de eerste, dien hij gantsch van gedachten veranderd vond. Ten laatste vond hij zig verpligt den hemel te danken, dat KAREL VAN BOURGONDIEN, natuurlijke Zoon des Konings, op eene sobere besolding, aan zijn bestuur werd toevertrouwd. Omtrent deezen tijd, geraakte BALDUINES in eene zeer hevigen twist met CALVIN en S. CRISPIN, waar van zijne schriften de duidelijkste bewijzen opleveren. Niet tegenstaande deeze moeilijkheid, begaf hij zig, met zijnen Leerling, in ’t Jaar 1562, naar Italie, ter bijwooning van de Kerkvergadering te Trente, ’t geen men ook als het voornaamste oogmerk zijner reize houdt; doch hier bij vond hij wederom een verkeerde rekening, veroorzaakt door den dood van den Koning van Navarre, die in de maand November van dat jaar, aan eene gevaarlijke wonde, welke hij, in de belegering van Rouaan, bekomen had, overleed.
Dus was de naaste weg voor hem, spoedig naar Parijs te rug te keeren, alwaar hij, bij zijne komst, zijne meubelen en boeken gansch niet in dien staat vondt, als hij wel gewenscht had. In de beroerte was alles verstrooid geraakt, en hij behoefde niet zeer scherpzinnig te zijn, om te zien, dat hij aldaar weinige vrienden had; ten minsten niemand, die, geduurende zijn afwezen, eenige acht op zijne goederen geslagen hadden.
Daar het hem in Frankrijk in ’t geheel niet gelukken wilde, en de onzekerheid, waarin hij zig bevond, hem dagelijks met nieuwe gevaaren dreigde, dacht hij best, het oog op zijn Vaderland te slaan. Doch daar uit was hij, zo dra de Regeering de partij der Hervormden gekoozen had, gebannen.
Overboodig zou het zijn, te verhaalen, hoe gruwzaam de Spanjaards handelden met hun, die zig geweetenshalven verpligt gevonden hadden, van Godsdienst te veranderen. Hoe minder de Staaten daarin genoegen konden neemen, of onverschillig daaromtrent mogten zijn, des te ijveriger zochten zij de verzachting van des Konings Plakaaten te bewerken. Alomme waren zij bedacht en zugtende, om een middelweg, of Christelijke verdraagzaamheid, tusschen de Roomschen en Protestanten uittedenken.
CASSANDER, op wien men het oog geworpen had, behaagde, echter, aan de meesten niet, om zijne ruwe en ingebeelde handelwijze. Graaf LODEWIJK van Nassau erinnerde zig onzen BALDUINES, dien hij te Straatsburg gehoord, doch te Heidelberg beter had leeren kennen. Zijn broeder, Prins WILLEM DE EERSTE, en andere Grooten, als de Aartsbisschop van Cambraij, MAXIMILIAAN VAN BERGEN, waren niet tegen hem: want BALDUINES bezat, behalven zijne Geleerdheid, alles wat in een volmaakt Hoveling vereischt wordt. Allen dachten hem in staat te zijn, die gewigtige zaak den gewenschten keer te doen neemen. Ter bevordering dan van dat oogmerk, werd hij ontbooden, het zij om alleen, of om met CASSANDER de hand aan ’t werk te slaan.
Niettegenstaande het opgemelde banvonnis, werd hij, in het jaar 1564, door den Prins VAN ORANJE en anderen zeer gunstig ontvangen, en overladen met geschenken. Alle de Edelen verzekerden hem, dat zij hem het Ampt van Hoogleeraar te Douay, of te Leuven bezorgen zouden. Maar indien dit geschied ware, zou het geene geringe moeite gekost hebben, hem te verheffen tot de waardigheid van geheimen Raad.
BALDUINES, dien het nooit aan woorden ontbrak, maakte veel ophef van zijne daaden. Hij ving zijnen arbeid aan met het vervaardigen van het beroemde Smeekschrift der Protestanten, gezonden aan den Koning, te vinden in de Chronijk van GOUDHOEVEN, bij BOR en anderen, waarmede hij, bij alle kenners, den lof van een verstandig en sierlijk Schrijver verworven heeft;
BALDUINES bevond zig ook onder de onvernoegde Edelen, toen zij bezig waren met het niet minder beruchte Smeekschrift, welk daarna aan de Hertogin VAN PARMA werd overgegeeven, te vervaardigen, en dat op den 3den April 1566 geteekend was. In het volgende jaar kwam de tierannige ALBA te Brussel, en deed, kort daarop, de Edele Graaven VAN EGMOND en HOORNE gevangen neemen. BALDUINES, die intusschen wederom te Parijs geweest, en, op den aandrang van Graave LODEWIJK VAN NASSOU, ter verkrijging van het Ampt te Douarij, in allerijl naar Brussel gereisd was, had de eer, op den dag, waarop de gemelde Graaven gevangen genomen werden, den Hertog optewachten. Mogelijk zal men zig verwonderen, dat een man, die toen een aanhangeling van ORANJE was, waar van ALBA niet onbewust kon zijn, door hem gunstig kon ontvangen worden; doch deeze verwondering zal verdwijnen, indien men zig erinnere, ’t geen wij boven zeiden, dat hij een volmaakt Hoveling was, en zig zijn gantsche Karakter voorstelle, als dat van iemand, die kunstig de huik naar den wind wist te hangen.
Het komt mij niet onwaarschijnelijk voor, dat ALBA voorneemens was BALDUINES tot een der Rechters der gevangene Graaven aantestellen; doch dat hij, dit gewaar wordende, hier van afkeerig was, mogelijk uit vreeze van daardoor den haat van alle de Nederlanders op zig te zullen laaden; of mogelijk toonde zijn geweeten hem het onbestaanbaare daarvan. Dit weet men, dat hij zeer voorzichtig zig uit die netelige omstandigheid redde. Hij smeekte den Hertog om verlof, zijne Vrouw en Boeken van Parijs te mogen haalen; doch daar zijnde, vergat hij tot den Tieran te rug te keeren. In de hoofdstad van het Fransche Rijk hield hij zig bezig met het houden van voorleezingen over de Pandecten, die met algemeene toejuiching aangehoord werden. SCEVOLA DE SAINT MARTH verzeekert, in zijne Lofredenen op vermaarde Fransche Doctoren, dat onder zijne hoorders de voornaamste Raadsheeren en Militairen waren.
In het Jaar 1568, onderrichte hij de Magistraat van Besançon, dat zij de magt had om eene Hoogeschool te stichten. Zij waagden het, en beriepen hem als Hoogleeraar in de Rechten. Naauwlijks, had hij zig daar terneder gezet, of hij werd gewaar dat Keizer MAXIMILIAAN DE II aldaar geen Hoogleeraar in de Rechten dulden wilde; waar door hij werd afgeschrikt, om ’er eenige Lessen te geeven, wat moeite daartoe ook werd aangewend. Het staat, zeide hij, geen verklaarder der Wetten vrij, de bevelen te overtreeden van hem, die de Wetten geeft. Van daar keerde hij, zonder zig lang te bedenken, weder naar Parijs. Gebrek aan behoorlijke berichten stellen ons buiten staat, met eenigen grond te kunnen zeggen, wat hem aldaar verder bejegende; doch uit de Papieren, die wij voor ons hebben, kan worden opgemaakt, dat hij eindelijk, na alle die omzwervingen, dien levensstand moede werd, en naar een plaats van ruste wenschte. Daartoe bood zig dan ook eindelijk de gelegenheid aan; wordende hij, op de voorstelling van den Kancelier des Hertogs VAN ANJOU, door denzelven, in ’t Jaar 1569, tot Hoogleeraar in de Rechten, op de Hooge Schoole van Angers, aangesteld, en boven dien, te gelijk met PIETER AIJRAULT, tot des Hertogs Raad benoemd. Dan ook hier bereikte hij nog zijn doelwit niet.
Vóór den afloop van vier volle Jaaren, werd hij, in ’t jaar 1573, te Parijs beroepen, alwaar hij tegenwoordig was bij alle de pracht, die, ter eere der Poolsche Gezanten, in ’t werk gesteld werd. Deeze Gezanten waren afgezonden om den Hertog VAN ANJOU te doen weeten, dat hij, op den 16 Mai, tot Koning van Poolen was verkoozen. Men verbeelde zig, echter, niet, dat een man als BALDUINES hier bij een bloot aanschouwer ware. Zijne Redenvoering aan een der Gezanten, JOH. SARIUS ZAMOSXIJ, waarmede hij grooten lof behaalde, bewijst daar van het tegendeel.
In verscheidene gesprekken met de Poolsche Edellieden, onderrichtte hij hen, welke verbetering voor de Hooge Schoole te Cracau noodzaaklijk was. En tot een der geschikste middelen prees hij daar toe aan, hoe de Studiën der Rechtsgeleerdheid moesten behandeld worden; schenkende hen, ten dien einde, eenige zijner Redenvoeringen en Lessen, die hij te Bourges vooreen gegeeven had. De Poolsche Gezanten wendden daar op allen vlijt aan, om hem te beweegen, met hun naar Cracau te vertrekken. BALDUINES was niet vreemd hier van; doch de dood vernietigde alle de groote ontwerpen, die hij reeds tot die reize gesmeed had.
Hij overleed, in het bijzijn zijner Vrouwe en eenige Dochter, (die hierna zig tweemaal in den Echt begeeven heeft), en den Jesuit JOHAN MALDONETS, in ’t Collegie van Arras, te Parijs, den 11 November des jaars 1573, volgens uitwijzen van zijnen Grafzerk, waarvan het opschrift vervaardigd is door zijnen Leerling PAPIRIUS, volgens het zeggen van THUANUS.
Zie daar, Lezer, de gewigtigste trekken van het Leeven eens Mans, die bij de Nederlanders te weinig bekend is. Wij durven verzekeren, alle moeite te hebben aangewend, om op het spoor der waarheid te blijven. Laat mij nog hier bij voegen, eene schets van zijne gedaante, om door dien weg zijn afbeeldsel te volmaaken.
BALDUINES was een Man van eene schoone gedaante, eerder onder de grooten dan onder de middelbaaren te stellen. Zijne tintelende oogen gaven het vuur, dat in zijnen boezem blaakte, te kennen. Zijne stem was aangenaam en lieflijk. Met zijne gesprekken wist hij ieder tot zig te trekken. Zijne zeden waren onbesmet. Zijne bekwaamheid, om te arbeiden, was ongemeen; en daar bij moet men zig verwonderen, hoe spoedig hij alles verrichtte, dat zijn stijl, echter, vloeiende was.
Als een volmaakt Hoveling hebben wij hem reeds doen kennen; doch hier moeten wij ’er bijvoegen, dat hij deugdzaam was: zijne grootste vijanden zelfs hebben dit van hem moeten getuigen. Zijn eenige zwak was zijne onmaatige drift als hij twistte, en zijne onstandvastigheid in den Godsdienst. Het eerste was ligt in hem te verschoonen, als men aanmerkt, dat zulks genoegzaam eene gewoonte van dien tijd was, en nog niet geheel uitgestorven is; doch het tweede is min verschoonbaar, schoon HEINNECCIUS zig daar toe bevlijtigt; dan, de zwakheid, waaraan hij dit toeschrijft, kan op BALDUINES niet toegepast worden, wijl hij een van de grootste vernuften van zijnen tijd was.
Ook hebben wij reeds gezien, dat het tijdelijk belang zijn sterkste drijfveer was. Zommigen gaven hem daarom den naam van ECOBILIUS, een ouden Sophist, die, om voordeels halven, onder CONSTANTIJN een ijverig Christen, en onder JULIAAN de roekelooste Afgodendienaar was, en na dienst dood een der grootste voorstanders van het Christendom werd. Doch spoedig verandert BALDUINES van gedaante, wanneer men hem in den rang der Geleerden plaatst; want dan vertoont hij zig, als een Man, die, door behulp van de Grieksche en Latijnsche taalen en Oudheden, een der voortreffelijkste uitleggers van het Roomsche Wetboek was; met dien zelfden glans praalde hij in de Burgerlijke Rechten en in de Kerk-Historie. Alle die voorregten waren hem eigen, en niemant heeft ooit durven onderneemen hem daar van te berooven, volgens aanwijzen van zijne schriften, die als eeuwigduurende Eeretekenen standhouden.
Zie FOPPENS, Biblioth. Belg. Tom. I. p. 283. enz. J. F. JUGLERS, Bijtrage zur Juristischem Biographie, Iste Theil. bl. 8- 78.