Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BALDESZ, Franciscus

betekenis & definitie

ook wel BALDES of VALDES genoemd, een Man, die zig in de Nederlanden zeer befaamd gemaakt heeft, door de strenge belegering van Leiden in 1574, en niet minder door zijn Huwelijk met de Nederlandsche Jongvrouw MAGDALENA MOONS of MOENS. De naam en eer deezer Vrouwe verdient, dat van haar en haaren Man BALDESZ alhier gewag gemaakt wordt.

Hierom zal men het mij ten goede houden, dat ik hen, die door den dood gescheiden zijn, in dit geschrift bijeen voege; zijnde mijn oogmerk, in dit Artikel veele verkeerde denkbeelden weg te neemen, en aan te toonen, dat Mejuffrouw MOONS, de echte Vrouw, en niet de bijzit van BALDESZ geweest is; als mede, dat gemelde BALDESZ, voorheen RAPSACES genaamd, geen persoon van die geboorte, als veelen zig verbeeld hebben, en nog veel minder een onechte Zoon van den Hertog VAN ALBA was. De verbeelding van de gewaande aanzienlijke geboorte van BALDEUS, zo als wij hem voortaan zullen noemen, om dat hij bij dien naam algemeener bekend is, heeft ongetwijfeld veel voedsel gegeeven aan de gedachte, dat MAGDALENA zijne bijzit was. Uit STRADA en andere kunnen wij zien, dat hij, onder de Spanjaarden, nooit hooger rang, dan dien van Kolonel bekleed heeft; men leeze het verhaal van den slag op de Mokerheide, en daarin zal men zien, dat het opperbevel, niet aan hem, maar aan SANCHIO D’AVILA toebetrouwd was.

Daarenboven, bewijzen veele andere gevallen, dat hij allengskens van laager tot hooger Krijgsampten bevorderd is. En of dit nog niet genoeg ware, voeg ik hier bij, dat men nergens zal vinden, dat hij zig op een aanzienlijke geboorte beroemd heeft; ’t geen anders, voor een Spaanschen Don, niet wel mogelijk is te verzwijgen. Wanneer men daarentegen het geslacht van Jongvrouwe MOONS wil nagaan, zal men ras bevinden, dat zij, van Vaders zijde, van een aloud Hollandsch bekend geslacht, en van Moeders zijde uit een Edel geslacht in Braband gesprooten is: zijnde haar Vader, PIETER MOONS, ten tijde van Keizer KAREL, DEN V, Ontvanger-Generaal van ’s Keizers bede over Holland; ook was hij vereerd met den titel van Raad van Zijne Majesteit: zo als, met verscheiden Keizerlijke Brieven, aan de Landvoogdes geschreeven, zou kunnen bevestigd worden.

Was nu haar Vader een Man van aanzien, ten tijde van gemelden Keizer, haar Broeder PIETER MOONS was zulks niet minder ten tijde van Koning FILIPS; hebbende hij veele Jaaren Raad in den Hove van Holland geweest. Dus meen ik beweezen te hebben, dat zij in aanzien en geboorte boven haaren Man verheven was. In het beruchte jaar 1574, hield zij haar verblijf in ’s Hage, de plaats haarer geboorte, niet afzonderlijk, maar in gezelschap, en onder het opzicht van haaren Broeder en Zuster, ten huize van haare Moeder, die ten dien tijde Weduw was. Als men haare staatelijke afbeelding beschouwt, toont haare kleeding genoeg, van wat rang, gedrag en staat zij was. Hoe benard het na, geduurende het beleg van Leiden, in ’s Gravenhage ook mogt weezen, liet noch het Ampt haars Broeders, noch hunne bezittingen toe, dat aanzienlijk Vlek te verlaaten.

Het verblijf, dat BALDUS meestijds in den Haag hield, gevoegd bij zijne verkeering met aanzienlijke Lieden, heeft ongetwijffeld aanleiding gegeeven tot de verkeering tusschen hem en MAGDALENA. Dat hij, echter, zijn oogmerk niet zo spoedig, als hij ongetwijfeld wel gewenscht had, heeft kunnen volbrengen, is genoegzaam te bsluiten uit den algemeenen haat der Nederlanders tegen de Spanjaarden; ook is het bekend dat Mejuffrouw MOONS, schoon reeds den ouderdom van dertig jaaren bereikt hebbende, veel moeite had, eer zij de toestemming haarer Vrienden, die van geen Huwelijks voltrekking wilden hooren, voor dat het beleg ten einde geloopen was, kon verkrijgen.

Het onverwacht ontzet der Stad kon niet dan groote veranderingen in zijne oogmerken te wege brengen. Uit de geschiedenissen van dien tijd is kenbaar, hoe het Spaansche Krijgsvolk, op BALDEUS verbitterd zijnde, hem geweldaaddig aantastte en eenigen tijd gevangen hield; als mede, hoe hij eindelijk met dat Volk te Utrecht gekomen, veel moeite had, om het te bevredigen; en verder dat hij ten zijnen gelukke daarna in Braband kwam. Terwijl hij zig aldaar onthield, gaf hij aan zijne MAGDALENA, door brieven, kennis van zijn ongeval; en haar aantoonende, dat hij zig in Holland niet durfde vertrouwen, verzocht hij op het ernstigste aan haar en haare Vrienden, dat zij zig, met haare Zuster en verdere bloedverwanten, te Antwerpen wilde vervoegen, om het beraamde Huwelijk te voltrekken; zo als dan ook geschied is; hebbende zij met elkander geleefd tot het jaar 1580 of 1581, omtrent welken tijd BALDEUS overleeden is, zonder Kinderen na te laaten; zijnde de twee, welke MAGDELENA had gebaard, reeds vóór hem overleden; waarom dan de boedelscheiding geschied is tusschen haar, MAGDALENA MOONS, Weduw, en een Zusters Zoon van BALDEUS.

MAGDALENA MOONS keerde daarna weder naar de Nederlanden, en trad, na verloop van eenigen tijd, in een tweede Huwelijk met Jonkheer WILLEM DE BIE, een aanzienlijk Brabandsch Edelman, die eenige Jaaren in dienst van den Prins VAN ORANJE geweest is. Deeze mede overleden zijnde, hertrouwde zij, andermaal, aan Jonkheer JURRIAAN VAN LENNIP, een Kleefsch Edelman, die voorheen ter Vrouwe gehad had, een Dochter uit een der oudste Hollandsche geslachten; door welk Huwelijk hij eigenaar geworden was van het Huis te Werve, gelegen buiten den Haag; van waar zij, na op het gemelde Huis eenige Jaaren gewoond te hebben, naar Utrecht vertrokken; aldaar overleed MAGDALENA, in eenen hoogen ouderdom, zonder Kind of Kinderen natelaaten.

Wat nu aangaat, het geen haar word toegeschreven, zo in het Leiden Ontzet, Treurspel, door R. BONTIUS, het welk men zo veele maalen op het Amsteldamsch en andere Toneelen vertoond heeft; als mede het geen de vermaarde Amsteldamsche Dichteres, Mejuffrouw VAN MERKEN, van haar zegt, in haar Toneelspel het Beleg van Leiden genaamd; de kundigen weeten, dat dit alles niet hooger moet aangemerkt worden, dan Poëtische verziering, waar door de waarheid der gebeurtenissen niet weinig beneveld wordt. De bovengenoemde Dichter heeft veel voet gegeeven, om haar als een Bijzit van BALDEUS te voorschijn te doen komen. En wat het Gastmaal, door Mejuffr. VAN MERKEN verzonnen, aangaat, daar van is geen de minste zekerheid voorhanden.

Dit, echter, is en blijft waar, dat men aan MAGDALENA, menschlijker wijze, de uitstelling van den voorgenomenen storm, waardoor Leiden, waarschijnelijk, zou hebben moeten vallen, te danken heeft: want zulks is gegrond op het getuigenis haarer Vrienden, door welke men gemeld vindt, dat BALDEUS, afscheid van haar willende neemen, om den beraamden storm te doen aanvangen, haar in de allergrootste droefheid vond, en zij, na dat hij naar de oorzaak daar van gevraagd had, hem openbaarde, welke zorg, angst en smart zij voor en over de Leidenaaren gevoelde. Op welke bekentenis BALDEUS haar beloofde, den storm te zullen staaken, als bevroedende, dat de Stad buiten dien, uit hoofde van derzelver deerniswaardige omstandigheden, tog in zijne handen moest vallen; welk vooruitzicht, schoon menschlijker wijze niet ongegrond, door de Godlijke Almagt, ten behoud van Leiden, en met Leiden van gansch Nederland, verijdeld is geworden.

Wenschelijk ware het, dat onze Toneeldichten, in het behandelen van Vaderlandsche Geschiedenissen, zig toeleiden, om de waarheid der gebeurtenissen altoos in, ’t oog te houden, en de zaaken zo te vertoonen, als zij wezenlijk geschied zijn; op dat de aanschouwers niet misleid worden, en de nakomelingen daar in, als in eenen spiegel, de blijken van Gods Almagt mogten zien; waar toe het hen, in de geschiedenissen van ons Vaderland, nimmer aan stof zal ontbreeken.

Menigvuldig zijn, in onze Kunstkabinetten, de afbeeldsels van deeze beide Personaadjen; de besten daar van zijn die, welken vervaardigd zijn, blads grootte, door C. VISSCHER.

< >