Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

AUBERY, Louis de

betekenis & definitie

Ridder van Maurier, was een Zoon van BENJAMIN D’AUBERIJ. LOUIS trok, in zijne jeugd, met zijnen Vader, naar Holland. Daarna hield hij zig een wijl te Berlijn, in Polen en te Rome op.

Aan het Hof te Parijs, zegt men, stond hij zeer in gunst bij de Koninginne Moeder; doch aldaar tot geene openbaare bediening kunnende geraken, begaf hij zig, na den dood van den Kardinaal DE RICHELIEU, naar zijn landgoed Marnier, om aldaar in stilte te leeven. Hij beklaagde zig, dat hij, schoon den Roomschen Godsdienst toegedaan, door de Geestlijken zeer vervolgd werd, en dat wel zo lang, tot dat hij eindelijk door den Bisschop daar van verlost werd. Hij overleed in het jaar 1687, nalaatende eene Dochter.De reden, om welke wij hier van hem moeten spreken, is de uitgaave van zijne bekende Gedenkschriften, behoorende tot de Historie van Holland, en andere Vereenigde Landschappen. Behelzende de waare oorzaaken der verdeeldheden, die 'er zedert tachtig jaaren zijn voorgevallen. De Gedenkschriften, die ik voor mij heb, zijn uit het Fransch in ’t Nederduitsch overgezet, door ROELOF ROUKEMA, en gedrukt te Amsteldam, in 8vo 1704 met Fig. beslaande 408 bladz.

Men zegt dat den Schrijver deeze Gedenkschriften, als een Erfenis van zijnen Broeder, zijn toegekomen. ’t Is te algemeen bekend, van welk belang dezelven zijn, om ’er zig breed over uit te laaten. Hadde hij het ongeluk gehad, van ’er eenige trekken, ten nadeele van het Huis van Oranje, en bijzonder van Prins MAURITS uittelaaten, ik geloof niet, dat men dezelve der vertaaling waardig zou gekeurd hebben. Maar het enkel zeggen, dat Prins MAURITS naar de opperste magt stond, zo als de Heer WAGENAAR, in het Register op zijn Vaderlandsche Historie aantekent (*), was te schoon om het den Nederlanderen te onthouden.

(*) Ik weet dat deeze aanhaaling niets betekent; maar ik weet ook, dat men van groote Mannen de geringde misslagen moet aanwijzen, op dat minkundigen ’er niet door misleid worden.

Deeze vertelling dan, die de Schrijver van zijnen Vader gehoord heeft, is oorzaak, dat dezelve honderd en honderdmaalen is nageschreeven, en den naam en het boek van den Schrijver in waarde doet blijven. Dan zij, die lust hebben om dezelve, en bijzonder de vierde verhandeling, met onpartijdigheid te leezen, zullen terstond de partijdigheid, ondankbaarheid, lasterzugt en onkunde van den Schrijver (die het beruchtste van zijn boek geheel schreef naar de vertelling van zijnen Vader, dien hij zelf zegt, dat nooit gewoon was ergens aantekening van te houden) ontwaar worden.

Ik zal hier niets meer bijvoegen, dan de woorden van zijnen Landgenoot, den Heer DE LA NEUVILLE, die gansch geen voorstander van het huis van Oranje was; deeze zegt, in de Voorreden voor zijne Historie van Holland, „dat de Heer DU MAURIER geheel geen karakter had, zo als de Heer TEMPLE; dat bij niet meer dan de Zoon van een Afgezant was; deeze, zegt hij, heeft zonder twijffel geheel onvolmaakte Gedenkschriften geleverd, die geheel onnut zijn.”

< >