gelijk de Fransche Schrijvers hen noemen, bastaard van CARLOMAN, welke door LODEWIJK DEN DUITSCHER, of Koning van Oost-Frankrijk, na zijns Vaders dood, van CARLOMAN begiftigd werd met het Hertogdom Karinthie, buiten staat zijnde, hem rijkelijker te voorzien; vooreerst, om dat hij, bij den aanvang zijner Regeering, veel tegenstand ontmoette, zo door de verdeeling, die ’er in het Rijk plaats had, als om dat de Keizerlijke Zetel ledig was, waar op ieder der Vorsten vlamde; ten tweeden, door de geweldige invallen der Deenen en Noormannen, die, met een Vloot, de Waal afgekomen zijnde, zig te Nijmegen in het Keizerlijk Kasteel vastgezet hadden; waar tegen LODEWIJK, met al zijne magt niets kon doen, maar hun, met buit, moest laaten vertrekken; terwijl een andere hoop van deeze verwoestende volken, waar bij zig het uitschot der Franken en andere Natiën, belust op roof, gevoegd had, hem geen minder moeite verschafte, om hen uit de rijke Abdij van Corbie en de stad Amiens, die zij overweldigd hadden, te verdrijven.
Doch terwijl LODEWIJK zig hier toe bereidde, overleed hij in 882. KAREL, bijgenaamd de Vette, ter oorzaake van zijne ongewoone dikte, volgde hem op. Daarna tot de Keizerlijke waardigheid verheeven zijnde, hield hij een grooten Landdag te Worms, met oogmerk om middelen te beraamen, ter weering van de Noormannen. Na dat hij deezen ARNOLD, zijnen bastaard Neef, in de bezitting van Karinthie bevestigd, en de zaaken tot de verzameling van een talrijk leger, zo van Friezen als anderen, geregeld had, droeg hij het gebied op aan ARNOLD, ter oorzaake van deszelfs bekende dapperheid.
Elders zullen wij gelegenheid hebben te melden, hoe die woeste volken, geduurende de regeering van deezen Vorst, zig in een gedeelte van het tegenwoordige Holland wisten te vestigen; en ook hoe KAREL genoodzaakt was, hun te geeven het geene zij begeerden. Thans zij het genoeg te zeggen, dat hij, tot den hoogsten rang gesteegen zijnde, weder tot den laagsten afdaalde, ten einde hij de straffe zijner euveldaaden des te beter zou gevoelen; welke euveldaaden meestal veroorzaakt werden, door gebrek aan verstand, om zig in zijn gezag te handhaaven, en aan wettige kinderen om hem te ondersteunen. Hij werd zelfs tot zo verre vernederd, dat hij eenen zijner Bastaarden om brood moest doen verzoeken. Bij deezen ARNOLD, die, ’t geen iet zeldzaams was, tot Voogd over zijnen Oom was aangesteld, en schoon hij ’t meest tot zijnen val had toegebragt, vond hij, echter, nog zo veel menschlijkheid, dat hij hem drie Dorpen, waar uit hij zijn onderhoud moest zoeken, afstond.
Na zijn rampzalig uiteinde, Ao. 888. werd hij in zijne waardigheid opgevolgd door gemelden ARNOLD; aan wien ook, met de vernietiging van den Karolijnschen Stam, waar van niets overig bleef, dan deeze Bastaard, en een andere, die nog een kind was, (want volgens de Regeringswijze der Franken van dien tijd, was de Vrouwlijke Linie uigeslooten) alles moest komen; doch hier in vond hij een hevigen tegenstand, bij verscheidene grooten, die van ’s moeders zijde, ten minsten zo goed meenden te zijn als een Bastaard; des hij buiten staat was, zig in West-Frankrijk, of Italië, te kunnen vestigen; houdende de genoemde Grooten zig met alle magt aan de begiftiging, geschied door KAREL DEN KAALEN. ARNOLD verzuimde, of werd door zijne bezigheid, die de Abdoriten door hunnen afval hem verschaften, belet, zijne belangen bij de West-Franken, (die in eene overeenkomst tusschen de Oost- en West-Franken stemden) te bewerken, en moest dus, als een gevolg daarvan, ter zijner verbaazing, zien, dat men EUDES tot Koning kroonde; als mede, dat de andere deelen van het Rijk verdeeld werden; alle welke schikkingen hij zig moest laaten welgevallen, en zig vergenoegen, met het deel, welk men hem had laaten behouden; waar van het voornaamste, Lotharingen, Friesland en daar onder een gedeelte van het tegenwoordige Holland was.
De bekende Graaven GERLOF en GODEFRIED, voorheen door de Noormannen uit hunne bezittingen verdreeven, geraakten nu, na het eindigen van hun gebied, weder in het zelve. GERLOF schijnt zeer diep in de gunst van ARNOLD gedeeld te hebben; en geen wonder; want, volgens VAN LOON, moet deeze GERLOF één van de voornaamsten geweest zijn, die hem in zijnen togt tegen de Abdoriten bijstand verleend hadden; om welke reden hij hem dan ook, als ter vergoeding van zijn geleden nadeel, te Frankfort, volgens inhoud van deezen Giftbrief, begiftigde. Welke gift haare voornaamste kracht bekwam uit de verbeelding, die de Keizers, tot aan het jaar 1300, en nog later hadden, van naamhjk deeze Graafschappen, als een Leen van het Keizerrijk, te moeten aanmerken, gelijk uit verscheidene stukken blijkt.
Het ontbreekt ook niet aan de zulken, die zo wel deeze als andere dergelijke Giftbrieven van de Keizers en de Koningen der Franken verdacht houden; zonder, echter, in staat te zijn van met wettige bewijzen derzelver onechtheid aantetoonen. VAN LOON zegt: welke met verkorting (naamlijk de Giftbrief) hier onder in het Latijn gesteld is, zo als hij in een handschrift der Egmondsche Abdije in het begin der dertiende Eeuwe is uitgeschreeven, en welk echt stuk door mij als nog word bezeeten. Aloude Hist. II. Deel, bl. 130, alwaar men dezelve in ’t Latijn en Nederduitsch kan vinden.
De kundige WAGENAAR heeft, op het voetspoor van anderen, over deszelfs echtheid geene bedenkingen gemaakt, maar wel over de plaatzen daar in genoemd; en geen wonder, aangezien dezelven, door den tijd, merklijk van naam veranderd zijn. In mijn Amsteldams Eer en Opkomst, II. Boek, bl. 13, heb ik uit een MSS. Geslacht-Lijst der Graaven van Teisterband, daar door verstaan en benoemd, Thiel, de Bommelerwaard, Altena, 't Land van Heusden, enz. En binnen deezen omtrek van zijn eigen Graafschap moeten de landen tusschen den Rhijn en Suidhardershagen gelegen hebben; doch van deezen Giftbrief, die getekend was te Frankfort, in het jaar 889, op de 7de Indictie, zullen wij, op het Art. GERLOF, onze gedachten breeder verklaaren; thans keeren wij weder tot ARNOLD.
EUDES, de verkoorene Koning der West-Franken, trachtte, door de verdrijving der Noormannen, zig den troon waardig te maaken, het geen hem ook gelukte; doch schoon hij de Noormannen verslagen had, had hij hen echter niet verdelgd; twee hunner hoofden, (die den tijtel van Koningen voerden) GODEFROIJ en SIGEFROIJ genoemd, kwaden, na eene nieuwe werving, met 90,000 mannen de Maas af, richtende overal, waar zij voet aan land zetteden, nieuwe verwoestingen aan.
De Stedehouders van ARNOLD, hun al te ontijdig aantastende, werden geheel verslagen Dit kon niet dan zucht tot wraak in het hart van ARNOLD veroorzaaken; en om die ten uitvoer te brengen, kwam hij met al de magt van Germanien den Rhijn af, om de Noormannen in hunne Legerplaatzen aantetasten. De dappere ARNOLD overwon hen met zulke verwoedheid, omtrent Loven aan den Dijl, dat ’er genoegzaam niet een eenig man overig bleef; strekkende de doode lichaamen tot een brug over de Rivier, die gezwollen was door het bloed der gesneuvelden.
In het jaar 893 was het Frankische Rijk verdeeld tusschen de aanhangers van EUDES, en die van KAREL DEN EENVOUDIGEN. En schoon deeze twisten gestaakt werden, door een herhaalden inval der Barbaaren, liet ARNOLD, die niet ongevoelig kon zijn omtrent hen, die hij als de Rovers van zijne wettige bezitting aanzag, niet na, nu deeze en dan geene partij (om ze beiden te verzwakken) aantestooken. Onder deeze bezigheden gevoelde hij den zwaaren last van het bestuur dier uigebreide landen; om zig daar van te ontdoen, besloot hij, op het voorbeeld van anderen, aan zijnen natuurlijken Zoon ZWONTEBOLD of ZWENTEBOLD, het Rijk van Lotharingen aftestaan; dit werd hem, op den Rijksdag te Worms, in het jaar 894, geweigerd, doch in het volgende jaar toegestaan, en zijn Zoon tot Koning aangenomen.
ARNOLD, in dat zelfde jaar, op aanspooring van Paus FORMOSUS, Rome overweldigd, en de Romeinen gestraft hebbende, voor den smaad, dien zij gemelden FORMOSUS hadden aangedaan, deed zig, na de afzetting van KAREL DEN VETTEN in 988, tot Keizer kroonen; welke waardigheid hij niet lang bekleedde; want de weduwe van GUI van Lombardien, in de sterkte Fermo, belegerd hebbende, wist deeze, door het omkoopen van eenen zijner Kamerdienaaren, hem een drank te doen ingeeven, die hem eerst drie achter een volgende dagen deed slaapen, en vervolgens in een beroerte vallen; waar na hij weinig meer verrichtte.
Hij stierf aan een Luisziekte, in het jaar 900, na eene Regeering als Koning, van twaalf, en als Keizer van ruim twee jaaren.
Zie VAN LOON, te aangeweezene plaats; MEZERAIJ, Chronijk van Frankrijk, I. Deel, bl. 305, 307, 309, 312 en 315; LIMBURG, Batavisch Zeestrand, bl. 96. Vaderl. Hist. II. Deel, bl. 93 en 94.