afkomstig van Noordhoorn, in de Ommelanden, heeft, al vroeg, zig op de Wetenschappen toegelegd, en smaak in den gezuiverden Godsdienst gekreegen. Want in het jaar 1568, vindt men hem gemeld als Rector der Latijnsche Schoole te Franeker, van waar hij, om de vervolgingen van den Bisschop CUNEUS PETRI te ontgaan, in 1572, de wijk naar Haarlem nam; onthoudende zig naderhand te Delft, en daarna te Embden. In 1576 werd hij Predikant te Enkhuizen; maar die Stad, toen geen twee Leeraars kunnende onderhouden, keerde hij weder naar Zuid-Holland. Om dat hij toen geen vaste standplaats had, noemde men hem een Dienaar in de Klassis van Leiden. Zie de Naamlijst der Leden van de Nationaale Sijnode te Dordrecht 1578.
In 1580 was hij vast Predikant te Ooster- en Wester-Schelling; en zes jaaren laater bediende hij, als buitengewoon Leeraar, de gemeente te Leeuwaarden. In 1586 werd hij Rector te Utrecht, en 1589 Hoogleeraar in de Grieksche Taalen te Franeker, alwaar hij overleed in het Jaar 1604.
Volgens aantekeningen van den Eerw. ’S GRAVEZANDE, in zijne Redevoering: De Unie van Utrecht herdacht, 1779, in 8vo, bl. 239.