een Adelijk geslacht in de Provintie Utrecht, het welk, zedert veele Eeuwen, en wel zints het jaar 1160, met luister is bekend geweest, en zig, door huwelijken, aan de eerste en aanzienlijkste Edelen van den lande vermaagschapt heeft, en nog tot op heden met roem geacht en waardig geschat wordt. De uitgebreidheid van het zelve kan worden afgeleid uit de nevensgaande Geslacht-Tafelen.
Van de zulke, van wien meer te zeggen was, dan gevoeglijk op die Tafels konde geschieden, hebben wij bijzondere Artikelen gemaakt, en dezelve met de Letteren, ABC aangeweezen.A. AMERONGEN, Gerard Taetse van leefde in 1242, en trouwde met N. VAN WULVEN, nevens welke hij, in ’t Koor van de Nicolaas Kerk te Utrecht, begraven is, nalaatende vier kinderen.
B. AMERONGEN, (Jacob van) dien men, op de Regeeringslijsten van Utrecht, gemeld vindt, van 1410 tot 1437 als Schepen en Raad: weder als Schepen 1441; 1443 als Raad; 1445 als Burgemeester. In het vonnis, door den Bisschop van Utrecht, in 1449, uitgesproken, over hun, die deel hadden aan het verhaalde op het Art. van ARENT VAN AMERONGEN, waar bij aan elk en iegelijk verboden werd, de vlugtenden te herbergen, vind men ook deezes mans naam, zo wel als dien van Heere ARENT gemeld. Onder anderen, echter, werd hij, in ’t jaar 1455, van dit vonnis van ballingschap ontheeven, en het verloorene burgerregt hem niet alleen wedergeschonken, maar hij zelfs langzaamerhand wederom in vorigen staat verheeven; wordende, in 1460, Overste Ouderman, ter bede van den Domproost, en, van den Heer VAN BREDERODE, Raad Burgemeester: welke aanzienlijke waardigheid hij ook bekleedde in ’t jaar 1468. Hij moet dezelfde geweest zijn, dien wij, 1470 en 1472, als Schepen, en 1475 als Raad gemeld vinden.
Niet onwaarschijnlijk houd men hem, naar mijne gedachten, voor den oudsten Broeder van Heere ARENT, om reden, dat men, bij den anderen, dien, als den kleinzoon van hem, gesteld vind JACOB DEN JONGEN, die, 1474, vermeld word als Overste Overman van de Brouwers, 1476 als Schepen, en wederom in 1481, in welk jaar hij zijn aandeel kreeg in den twist, tusschen den Burggraaf van Montfoort, en Bisschop DAVID VAN BOURGONDIEN. GOUDHOEVEN verhaalt, dat de gemelde Bisschop met zijne vrienden beraamd had, een oproer in de stad Utrecht te verwekken, en voorgenomen had ’er binnen te komen. Dus vonden de Utrechtschen zig gedwongen, de gunst van MAXIMILIAAN te zoeken, niet alleen om de oogmerken van den Bisschop te verijdelen, maar ook, om omslag voor de Hoeksche ballingen te verwerven; en het nadeel, dat de gegoedste kooplieden, door het beslag op hunne goederen leeden, wegteneemen. In deeze zo nuttige zaaken, vind men deezen JACOB VAN AMERONGEN, den Jongen, als Oversten Ouderman gemeld, als den voornaamsten, door wiens aandrijven hiertoe bij den Raad besloten werd.
De Burggraaf, de overdracht van den Raad vernomen hebbende, deed bij zig komen, zijn zusters Zoon, HENDRIK VAN NIJVELT en andere, waarmede hij zig, zo wel als met de burgers, die den uittocht naar Leiden hadden bijgewoond, op de plaats versterkte. Eer dit verricht was, wachtte, op het scheiden van den Raad, eenig volk op den Ouderman JACOB VAN AMERONGEN, dien zij waarschuwden, zig wel te wachten, dewijl zijne vijanden voorgenomen hadden, hem te vermoorden. Zij voerden hem door de Buurkerk, (onder een gestadig geschreeuw: Wie rust en vreede hebben wil, die kome bij JACOB VAN AMERONGEN, met zijn Harnas,) naar den Smeebrug, en schikten, met JAN VAN AMERONGEN, broeder van JACOB, (dit doet ons denken, dat deeze JACOB niet de kleinzoon, maar de Grootvader zelfs moet geweest zijn, om dat wij van JACOB, dien wij als den Jongen bedoeld hebben, geen broeder JAN vermeld vinden, maar wel van de voorige. Doch, hoe deeze dan aan den bijgevoegden naam van de Jonge kome, blijft ons nog duister, dewijl hij als de eerste van dien naam op de Lijst wordt aangetoond; en dat nog meer is, die JAN, die zijn aandeel in dit bedrijf had, en 1469 Schepen, 1471 Raad was, wordt genoemd JAN VAN JACOBZE; daar hij dan mede een Zoun, en wel de tweede van GERRARD moest geweest zijn, en wij niet vinden, dat JACOB, ERNST’S Zoon, een Broeder JAN had) zij schikten, zegge ik, eenigen van de hunnen naar de Tollesteegpoort, welke zij opensloegen, en daarna eenen Bode naar den Bisschop, om zijne komst te verhaasten.
JAN VAN AMERONGEN, de Poort onder bezetting van WILLEM VAN LOKHORST laatende, trok weder naar den Smeebrug doch moest, met den zijnen, en met verlies van den strijd tegen den Burggraaf, de vlugt neemen. De Bisschop, met hun, die hem te Koote ontmoet waren, de vlugt naar Wijk neemende, bleef de Burggraaf meester van de stad, Daar op volgde een vonnis van bannissement, door den ouden en nieuwen Raad, ten laste van hun, die tegen stadsbanier gestreeden, en de Tollesteegpoort opengeslagen hadden. Daags daar aan werden ZWEDER VAN ZUILEN en TIJMEM JJSBRANDSE, uit den ouden, SPLINTER TAETS, die in dit jaar Raad was, (die op de lijst als de vierde Zoon van GERARD, en dus de derde Broeder van JACOB DEN OUDEN bekend staat) en BARENT EVERDINGEN, uit den Nieuwen Raad, gevolmagtigd en bevolen, om onderzoek van zaaken te doen, bij die geenen, die op de Poort gegaan waren.
Verder vindt men, onder de uitgeweekenen, genoemd, DIRK BOR VAN AMERONGEN (welke die geene zijn moet, die op de lijst, colom tien, vermeld staat, als de tweede Zoon van WILLEM TAETSE, en daar bij gezegd is, dat hij den naam van BORRE naar zijne Moeder had aangenomen;) doch daar bij worden mede genoemd JAN en TONIS VAN AMERONGEN. JAN kan de ouder Broeder van DIRK geweest zijn; doch TONIS vinden wij op de lijst niet gemeld, wordende de Kinderen van WILLEM op twee bepaald. Dit zij zo ’t wil; die van de Stad, zo wel als de Bisschop, alles aanwendende om elkander afbreuk te doen, moesten eindelijk andere middelen ter hand neemen. De Bisschop, geenen kans ziende, met alle zijne bijeengebragte magt, de Stad te dwingen, keerde zig tot den Aartshertog MAXIMILIAAN; die van de Stad, van hunnen kant, beginnende de te vreezen, tegen de magt, die tegen hun bereid werd, niet bestand te zullen zijn, sloegen dien zelfden weg in, alleen met dit onderscheid, dat de Bisschop verzocht om hulp, en die van de Stad om vrede.
De Bisschop kennis van de zending van Gezanten der Stad gekregen hebbende, zond mede drie zijner Raaden af, onder welke, door BUKMAN, genoemd worden ANTONIS POTTAGE, PHILIPS DE KLERK en JACOB VAN AMERONGEN, met bijvoeging van Schout te Utrecht. Maar ik vind niet, dat hij dit Ampt bekleed heeft: zo dat dit nee misstelling zoude konnen zijn, zo wel als men, op bl. 520, III. Deel, gesteld vindt, JACOB BOR VAN AMERONGEN, gewezen Overste Ouderman, en DIRK VAN AMERONGEN; daar men leezen moet, JACOB VAN AMERONGEN en DIRK BOR VAN AMERONGEN. De gemelde persoonen werden naar het Hof van den Aartshertog gezonden, om hun gedrag te verdeedigen. Of deeze JACOB BOR VAN AMERONGEN moet wederom een ander zijn, zo als wij ook liefst gelooven: om reden dat men, in de Utrechtsche Jaarboeken, zijnen naam meer dan eens gespeld vinde; doch, volgens de Tafel, kennen wij geen anderen, aan dien wij hier voor, met den naam van de JONGE JACOB benoemd vinden, of het moet een misslag in de Lijsten zijn.
C. AMERONGEN. (Arent Taets van). Deeze zal, mijns bedunkens, die geene zijn, welken wij, op de eerste Tafel, als den zevenden Zoon van Heere GERARD VAN VOORNE en N. VAN RUWIEL, hebben genoemd. Deezen vindt men, op de Regeerings-Lijsten der Stad Utrecht, in de jaaren 1415, 1417en 1419, als Schepen, in 1426 als Raad; in welk jaar hij, geduurende de twisten tusschen de Bisschoppen ZWEDER VAN CUILENBORG en ROELOF VAN DIEPHOLT, als Lid van den Raad, nevens DIRK GRAWERT, was aangesteld, om de paalen van het Sticht te vrijen en te beschermen, zeker met oogmerk, om, ware het mooglijk, Amersfoort weder tot het Sticht te brengen. In het volgende Jaar, na dat hij, in plaatse van den uitgezetten Burgemeester TIMON VAN DORSSCHEN, tot die waardigheid verheeven was, werd hij tevens tot een der Bevelhebbers of Hoofdmannen van Utrecht aangesteld.
In den Jaare 1438, vindt men hem wederom gemeld als Schepen en Burgemeester; zo ook, 1442, 1444, 1446 en 1448, als Schepen. In dat Jaar, en vervolgens tot op de verandering der Regeering, in 1449, hield de Raad, zo Oude als Nieuwe, zig standvastig tegen den Bisschop RUDOLF VAN DIEPHOLT, en deed, om alle voorzorg te gebruiken, met de klokke afkondigen, dit volgende: „Overdraegen die Raede oudt ende nije eendrachtelick mit gemeene morgenspraeck van alle gilden, dat men die begonnen Capittel op onsen Heer van Utrecht, van de gebreke diet gemeene lant ende onser Stad andragende sijn, ende sonderlinge der Heerlichheit van Montfoerde, voert vervolgen feil na den rechten Slants, die onse Heer beloeft heeft: ende so wes daer van coempt, dat sij dat mit der Stadt ende den gemeene Gilden samentlic ende mit malcander truwelik ut sullen helpen dragen.”
„Ende op dat wy in onser Stadt ymmer bi goeder eendrachte bliven mogen, als wij van Godes genade nu sijn, ende niet in twidrachten vermoit en werden, so gebiet die Raet out ende nije, dat niemant enige brieven of boedschappen en seinden, of en brenge, an onsen Heer van Utrecht, den finen, of die hi tot hem heeft, nocht oec weder en ontfange, buten weten ende consente van onsen Oversten, bi enen koer van tien jaar uten Stadt te wesen, ende daar toe bi rechtinge tottes Raets goetduncken, nadien men vijnt dattet die boetschappen ofte brieven in hebben.”
„Die Raet gebiet enen ygelicken in onser Stat ende Stat vrijheid geseten, dat niemaet eenige personen Vrouwen of Mannen van Montfoerde, en huse of en hove, bi dage of bi nagte, op een jaar ut den Stadt te wesen.”
Niettegenstaande deeze voorzorg, volgde kort daar na eene spoedige verandering, doordien de Bisschop middel vond, de Stad te winnen: waartoe grootlijks diende de verzoening van den Bisschop met WALRAVEN VAN MEURS, getroffen door de bemiddeling van den Cardinaal DE CUSA. Men vind aangeteekend, dat de Bisschop, zijnen aanslag, om zig van de Stad meester te maaken, bepaald had op St. Blasius-Nacht, zijnde toen des Zondags: om reden, dat daags te vooren de verandering der Regeering geschied zijnde, het Volk gewoon was, dien avond en een gedeelte van den nacht, met eeten en drinken, ja zelfs tot dronkens worden toe, in alle vreugde door te brengen. Den Bisschop, verzeld van den Heer VAN MONTFOORT, zWEDER VAN CUILENBURG, en zijnen Neef COENRAAD VAN DIEPHOLT, Proost van Osnabrug en Deventer, gelukte het binnen te komen, onder een gestadig geroep van de zijnen: Die sysen af, en die weyde vry! waarmede zij bedoelden, dat de nieuwe en vermeerderde Axcijnsen vernietigt, en de verkochte Stads-Weijde weder aan de Stad moest komen; met oogmerk om hier door bijstand van de Burgers te bekomen.
De Utrechtenaars, hierdoor ontwaakt, deeden de Klok trekken, en kwamen, in allen spoed, gewapend, op de plaats: en om te verhoeden dat de Bisschop, dien zij vernamen reeds op de Neude te zijn, het Raadhuis zoude magtig worden, begaven zij zig naar de Ganzemarkt, en trachtten het Volk van den Bisschop, in de Schoutensteeg, den verderen voortgang te beletten.
Hierop ontstond een hevig gevegt; wordende de Bisschop genoodzaakt, door den mannelijken tegenstand, dien hij vond, wel vijf roeden te rug te wijken. In dit gevecht moet deeze Heer ARENT VAN AMERONGEN rijkelijk zijn aandeel gehad hebben. Uit het Doodvonnis, in vervolg over hem uitgesproken, zal ook blijken, dat hij een was van hun, die den Bisschop gewond, en, volgens HEDA, hem van het Paard hadden geworpen. VELDENAER zegt dat hij aan den Voet of Enkel gekwetst was, waar door hij, tot aan zijnen dood toe, eenigzins mank gegaan heeft. Andere Schrijvers maaken gewag van twee wonden. Niettegenstaande dit alles, behaalde de Bisschop, door hulp der Amersfoorders, de overwinning. Eenigen van de Magistraat van Utrecht stierven aan hunne bekomene wonden; andere redden zig met de vlugt; andere werden in hegtenis genomen: de voornaamste waren JACOB VAN GAASBEEK, Jonkheer ARENT VAN SEVENBERGEN, FREDRIK en JAN VAN RENESSE, die zig met den Bisschop wisten te verzoenen; doch met andere gevangenen werd onderscheidenlijk gehandeld.
ARENT VAN AMERONGEN en HENDRIK JACOBSZOON werden onthoofd, om reden dat zij het waren, die, volgens hun vonnis, den Bisschop de gemelde wonden hadden toegebragt: „Want Arent van Amerongen ende Henric Jacopsz, hem gezet hebbende tegen onsen genedigen Heer van Utrecht, om die ut synre Stat en lande te houden, ende hebben hem oec mit gewapender hant tegengestaen, ende onsen Heer ter doot toe gewont, om dat selve hoir werck te volbrengen, so salmen dairom dat rechten mitten zweerden an hoeren lieven.”
Uit het geen de Heer K. BURMAN, in zijne Utrechtsche Jaarboeken, II. Deel, bl. 143, hier bijvoegt, uit de Osnabrugsche Chronijk van ERDMANNUS, zien wij, dat AMERONGEN dit vonnis niet zo zeer moest ondergaan, om het geen daar in vermeld is, als wel meest door den haat van den Heer VAN MONTFOORT, die dat vonnis, geduurende de bedlegering van den Bisschop, tegen deszelfs zin doordrong.
D. AMERONGEN, (Dirk Taetse van) die, van zijn Moeders Broeder, ZWEDER VAN LOENRESLOOT, Heer van Oudaan, gemeenlijk ZWEDER VAN HOUDAAN genaamd is, bij deszelfs uitersten wille de Ridderhofstad Oudaan bekomen, en daarom den naam van DIRK VAN HOUDAAN aangenomen heeft. Hij was, in ’t Jaar 1408, en in verscheide volgende Jaaren, Schepen te Utrecht, en, in het Jaar 1396, getrouwd met HADEWIG, Dogter van HENDRIK WALVISCH.
E. AMERONGEN, (Willem Taets van) Zoon van ERNST, was, in de Jaaren 1492, 1493, 1495, 1497, 1499 en 1501, Schepen der Stad Utrecht, en gehuwd met MAGDALENA VAN MEAUX VORSELAAR. Wanneer deeze, in ’t Jaar 1503, als Heemraad, op den Schouw van den Lekkendijk, boven Dams, verscheen, werd hij, den eersten Augustus, door de Gelderschen, schoon men, op dien tijd, Vrede met hun had, gevangen en naar het Slot Hattem gevoerd, alwaar hij, na bijkans een Maand in zwaare krankte te hebben doorgebracht, overleed, den eersten September, en werd begraaven te Hattem.
F. AMERONGEN, (Cornelia Taets van) van Houdaan, trouwde, in 1425, met FREDRIK VAN DRAKENBURG, Hoofdschout der Stad Utrecht, in de jaaren 1436, 1437 en 1438; door dit Huwelijk is de Ridderhofstad Oudaan, die zij, na den dood van haaren Broeder, erfde, aan het geslacht van DRAKENBURG gekomen.
G. AMERONGEN, (Jan of Johan van) de oudste Zoon van WILLEM TAETSE, en Broeder van DIRK TAETSE BOR VAN AMERONGEN, van wien reeds iets gezegd is, op het Art. van JACOB; doch hij verdient naauwkeuriger gekend te worden. Wij ontmoeten hem, in de jaaren 1423, 1425, 1427 en 1433, als Schepen te Utrecht, en 1435, nevens JACOB VAN AMERONGEN, als Raad; 1437 als Ouderman, en 1443 wederom als Schepen: op welk jaar hij, om eenig verschil met de Burgemeesteren, voor den tijd van twee jaaren, uit den Raad gezet werd. Ook moet hij zig gemengd hebben in de onlusten van het jaar 1449: want, op het jaar 1455, vindt men hem onder die geenen, aan wien het Burgerrecht weder gegeeven werd; zijnde hij, in het jaar 1457, weder tot Ouderman van de Vischkopers aangesteld. In het volgende ]aar, waar in de Bastaard ANTONI VAN BOURGONDIEN zijnen Broeder DAVID den Oorlog aanzeide, en met duizend paarden voor Utrecht kwam, werd hij tot Schatmeester aangesteld; welk ampt bestond in het schatten en op prijs stellen van die geenen, welke de Utrechtenaars gevangen kreegen, en die hunne vrijheid begeerden.
In 1459 vindt men hem weder als Ouderman genoemd, en in 1461 als Raad en Burgemeester, welken gewigtigen post hij ook in 1465 bekleedde. Twee jaaren laater ontmoet men hem wederom in zijn meermaals bekleed ampt van Ouderman; en in het jaar 1468 regeerde hij als Schout te Utrecht. In deezen post vindt men, dat hij zig misgreepen hadt, doende een Koopman van Leiden eenig goed afneemen, boven recht; dat is, zonder voorkennis van den Raad: waar op die Raad terstond aan hem beval, de goederen te rug te geeven, en, bij weigering van dien, den zelfden avond, op de poort in gevangenis te gaan, en daar te blijven, tot dat hij aan het goedvinden van den Raad zoude voldaan hebben. Naar alle waarschijnlijkheid zal hij, met de teruggeeving der goederen, dat vergrijp vergoed hebben: althans vindt men aangetekend, dat hij het Schoutampt behouden heeft.
Grooter ontheil gebeurde hem in het jaar 1470, wordende, in dat jaar, door den Bisschop, WILLEM VAN SNELLENBERG in zijne plaats aangesteld. De heerschzuchtige Bisschop DAVID VAN BOURGONDIEN, zijnen wrok, tegen REINOUT VAN BREDERODE, die zig tegen zijne aanstelling sterk verzet had, niet konnende verduwen, wist eerst deezen in zijne magt te krijgen, en daarna deszelfs broeder GIJSBERT, die Domproost was. DAVID, om eenigen schijn aan deeze schendaad te geeven, en bijzonder wegens het vangen van den laatsten, deed alom een valsch gerucht verspreiden, dat de Hoekschgezinden, waar onder zij behoorden, met eenen aanslag op de stad zwanger waren; ontziende zig dus niet, den naam van die eerste en getrouwe Edelen van het land te schandvlekken. Verre, echter, van te vreede te zijn, met die in zijne magt te hebben, zocht hij ook hunne getrouwe aankleevers, en bijzonder JAN, Burggraaf van Montfoort, JACOB VAN NIJVELT, JAN VAN AMERONGEN en andere, in zijn geweld te krijgen, de meesten, deezen toeleg ontwaar wordende, beveiligden zig door de vlugt; doch Heer JAN, eenige dagen buiten de stad vertoefd hebbende, was hier van onkundig.
Bij zijne terugkomste, begaf hij zig, ter verrigtinge van zijnen Godsdienst, op St. Pieters en Paulus dag, in de St. Pieters Kerk. Den Bisschop aldaar tegenwoordig ziende, vervoegde hij zig bij hem, van wien hij zeer vriendelijk ontmoet werd; zelf verzelde hij hem, na het eindigen van den dienst, naar zijn Hof. Daar binnen gekomen zijnde, zeide de Bisschop spotswijze: Jan, wees welkom van den jongen Hertog van Gelre; willende daarmede te kennen geeven, als of hij zig, ter smeeding van eenig verraad, tot ADOLF VAN GELDRE begeeven had. De Schout mogt zig verdeedigen zo goed als hij konde: de Bisschop had reeds beslooten, hem gevangen naar Wijk te zenden, zo als ook met een daar op geschiedde.
De wreedaart, geene beschuldiging naar zijnen zin, tegen de gevangenen, konnende inwinnen, nam het boos opzet om zulks door uitgedachte pijnigingen te verkrijgen. Hiertoe wierden, in zijnen moordraad, als de eersten uitgekoozen; WALRAVEN, Bastaard van Brederode, JAN VAN AMERONGEN. Hoe onmenschelijk zij met den eersten handelden, zal op zijne plaats verhaald worden; hier zij het genoeg te zeggen, dat zij, door de uitgeleezenste pijningen, hem zo verre brachten, dat hij bekende, al wat die monsters van wreedheid wilden, dat tot bezwaarnis van zijnen Vader en Oom dienen zoude: zij konden evenwel van hem niet verkrijgen, die afgeperste bekentenis te ondertekenen. Op dezelfde wijze deeden zij JAN VAN AMERONGEN, door hem twee of driemaal daags op den gevloekten pijnbank te brengen, alles bekennen, wat hun ter bezwaar van de gevangenen dienstig dacht.
DAVID VAN BOURGONDIEN, en zijne Raaden, eer den rol van Schelmen, dan van een Geestelijken Bisschop of van eerlijke Rechters speelende, niet geslaagd zijnde, naar zijne gedachten, die hij gemaakt had, omtrent de uitspraak van het Vonnis, door Hertog KAREL VAN BOURGONDIEN, aan wien hij de gemaakte en afgeperste beschuldiging had toegezonden, was eerloos genoeg, REINOUT VAN BREDERODE, om hem tot bekentenisse te noodzaaken, te doen zeggen, dat WALRAVEN en AMERONGEN, op hunne bekentenissen, den dood ondergaan hadden, en dat dus de ontkenning hem niet baten zoude. Toen dit niet gelukte, besloot hij, BREDERODE mede door herhaalde pijnigingen tot bekentenisse van zaaken, die hij nooit gedacht had, te noodzaaken. Hoe verder met hem, op de schandelijkste wijze, gehandeld werd, zal men zien op het Art. BREDERODE.
Thans wederkeerende tot AMERONGEN, dient vooraf gezegd te worden, dat, door een zonderling bestier der Voorzienigheid, WALRAVEN de gevangenis wist te ontkomen; die, in vrijheid zijnde, niet naliet, alomme te openbaaren, hoe zijne en AMERONGENS bekentenis hun door onlijdelijke pijnen was afgedwongen; welk gerugt zelfs tot de ooren van Hertog KAREL kwam. Deeze zond daar op twee zijner Raaden, JOHAN, Heer van Bergen, en JOHAN HALEWIJN, tot de gevangenen, om hen op nieuws te onderzoeken. De afgevaardigden insgelijks geene bekentenis konnende krijgen naar den zin des Bisschops, voerden zij BREDERODE en AMERONGEN, van Wijk over Bergen op Zoom, naar Kortrijk, en van daar, geduurende den Veldtogt van den Hertog tegen den Koning van Frankrijk, op het Slot Rupelmonde, op het welk zij bijna een jaar in gevangenis doorbragten.
Maar zo dra de Hertog, met ernst, het onderzoek ter harte nam, bleek ook hunne onschuld; doende ’er zig niemant als beschuldigers tegen hun op, dan eenige van des Bisschops ontmenschte Raaden. AMERONGEN bleef nog eenigen tijd in hegtenis; (GOUDHOEVEN bepaalt dien op twee Jaaren;) werd daarna onschuldig verklaard, en in zijn Ampt als Schout hersteld, in ’t Jaar 1477. Weinig tijds daarna, werd hem van nieuws een misslag te laste geleid, bestaande, volgens het daarop genomen Raadsbesluit, hier in:
Des Saterdages na Mauricii.
„Want Jan van Amerongen een koe gehaalt, die gestoolen is geweest, buiten weten en consente van den Raede, met zijn zelfs goeddunken, daarom hebben Scepene, Raede en de Oudermans gesloten, dat hij terstont op die poene gaen, ende dair op blyven zell totten dinxdage toe naestkomende, en dan zei men die broiken die hi daer aen gebroict heeft, sliten”.
Nog vindt men, op het jaar 1481, dit ampt betreffende, wederom eenige zwaarigheid ten zijnen laste, naamelijk wegens het niet verschijnen, op den gestelden tijd, in den Raad; ’t welk, waarschijnlijk, door hem werd nagelaaten, op aanspooring van den Bisschop, die hier door de Utrechtenaars zocht te benadeelen, in de inkomsten van penningen, die zij hooglijk benodigd waren, om hun geding, tegen den Bisschop, te vervorderen. De Raad, om dit voortekomen, magtigde den oudsten Schepen, om, bij afweezigheid van den Schout, de Lijfrenten-Brieven enz. te tekenen.
H. AMERONGEN, (Ernst Taets van) was, in 1518 en 1524, Schepen en Burgemeester te Utrecht: als zodanig nam hij het Ampt van Hoofdschout derzelve Stad, op dien tijd onbegeeven zijnde, waar. In het Jaar 1526 was hij Marschalk des Overstichts, en werd, door Bisschop HENDRIK VAN BEIJEREN, ter ootmoedige begeerte van de Geestelijken, Ridderschap, Raad en Gilden der Stad Utrecht, tot eenen van zijne twee Stedehouders gesteld. Twee jaaren daarna heeft hij het Huis ter Horst, bij Menen, dat hem, als Marschalk, te bewaaren aanbevolen was, aan den Hertog van Gelder overgegeeven, die het heeft doen afbreeken, en met de steenen van het zelve de muuren van Meenen herstellen.
Hij is tweemaal getrouwd geweest; zijne eerste Vrouw was MABELIA DE RIDDER VAN LUNENBURG, overleden den laasten Maij 1540, en in de St. Servaas Kerk, te Utrecht, begraaven. Hij hertrouwde, in 1546 of 1547, met AGNES VAN ABCOUDE VAN WIJK, Weduwe van GERRIT ECK. Hij stierf 1565, en zij 1582, en liet bij haar geene Kinderen na, doch wel bij de eerste; zo als blijkt uit eene schoone memorietafel, wier afbeelding nog voor handen is. In dezelve wordt hij met haar verbeeld, knielende voor een krucifix, op een tafel geplaatst, aan welke deeze agt kwartieren, vier van haar, en vier van hem, gehegt zijn:
Taets van Amerongen. Ridder van Lunenburg.
Driebergen. Dompselaar.
Merwix van Vorselaar. Spalle van der Does.
Nijwael van Rijnestein. Kuilenborg.
Achter haar knielen vijf Zoonen op een rij, en achter hen vier Dochters, alle te zamen, zo het schijnt, bejaard. In ’t verschiet ziet men drie Zoonen en twee Dochteren, heel jong en flaauw afgemaald; waarmede men heeft willen betekenen, jong overleeden te zijn: in het geheel veertien Kinderen, waarvan nog vijf Zoonen en vier Dogteren in het leeven waren. Onderaan zijn derzelver negen Wapenen geplaatst: waaruit blijkt dat drie van de vijf Zoonen, en eene van de Dochteren, gehuwd zijn geweest, en dat eene der andere Dochteren is ongehuwd gebleeyen; als mede, dat de eerste der getrouwde Zoonen weder zes Zoonen gewonnen had, van welke een in een Ridderorder aangenomen, en een andere getrouwd was; dat de tweede der getrouwde Zoonen één Zoon en ééne Dogter gewonnen had, van welke de Dogter gehuwd was; en eindelijk, dat de eenige getrouwde Dogter eene Dogter gebaard had. Dit alles kan insgelijks uit de Tafel of Geslacht-Lijst blijken. Hij heeft dan, bij zijne eerste Vrouw, behalven drie Zoonen en twee Dogters, jong overleeden, gewonnen negen Kinderen.
I. AMERONGEN, (Antoni Taets van) Ridder van Jerusalem, werd Kanunnik der Kerke van St. Marie, te Utrecht, den 23 December 1523, en, den 4 Februarij 1524, ook van den Dom aldaar; waarop hij de Kanunniksdij van St. Maria's Kerk, den 25 October 1526, vrijwillig afgestaan heeft. Op den 21 October 1528, stond hij, als Kanunnik ten Dom te Utrecht, over de overdracht van de temporaliteit des Lands van Utrecht, van Bisschop HENDRIK VAN BEIJEREN op Keizer KAREL DEN VIJFDEN. Ook is hij geweest Kamerling van Paus ADRIAAN DEN ZESDEN. Hij overleed den 20 October 1555, en werd begraaven in de Dom-Kerk, aan de linkerhand van het Koor.
K. AMERONGEN, (Johan Taets van) bijgenaamd Oude, als zijnde de oudste Zoon van ERNST en MABELLA, zo even gemeld. In het jaar 1541, werd hij Heemraad van den Lekkendijk boven Dams, en was, van 1556 tot 1566, verscheiden maalen Schepen der Stad Utrecht; zedert dien tijd, tot het Jaar 1577, in het hevigste der Nederlandsche beroerten, heeft hij meermaalen het ampt zo van Schepen, Burgemeester, als Raad Burgemeester bekleed: zelfs was hij, door den moedwil der Spanjaarden, in gevaar van zijn leeven ongelukkig te eindigen. Volgens uitersten wil van zijne Nicht JOHANNA TAETS VAN AMERONGEN, werd hij Heer van Groenewoude, en, na haar overlijden, daar mede verlijd, den 12 October 1552. In het Jaar 1576, was hij onder de geenen, die van wegens de Staaten waren afgezonden, ter handeling over de Gendsche bevrediging. In 1538 was hij in den Echt getreeden, met JOHANNA VAN GAASBEEK, Weduwe van JACOB SCHIMMELPENNINK; zij overleed den 26 Februarij 1578, en hij zelf 18 Januarij 1589, nalaatende zes Kinderen.
L. AMERONGEN, (Jacob Taets van) is tweemaal gehuwd geweest, eerst in 1576, met ALEID VAN ZUIJLEN VAN NIEVELD, en daarna met CHRISTINA VAN BLOIS VAN TRESLONG. Geduurende de Leicestersche Factie, in 1586, was hij Raad, in 1587 Schepen der Stad Utrecht; welke eerste waardigheid hij ook in 1588 bekleed heeft. Hij overleed op zijn huis te Ruischdaal, in ’t Gooiland, in de maand April 1619; zijne tweede vrouw in de maand November 1620. De kinderen, verwekt uit zijn eerste Huwelijk, zijn allen jong gestorven; uit het tweede heeft hij nagelaaten een Zoon, en eene Dogter.
M. AMERONGEN, (Willem Taets van) werd, door afstand van zijnen Vader, Heere van Groenendaal, met welke Hofstad hij beleend werd, den 29 April 1566; zijnde hem dezelve ten Huwelijk medegegeeven, wanneer hij zig in den Echt verbond, met CORNELIA VAN VALLADOLIT, met welke hij zijne Huwelijksche Voorwaarde aangegaan heeft den 17 April 1555. Hij was Kapitein in dienst van FILIPS DEN II, Koning van Spanje, en stierf in ’t Leger voor Haarlem, als die Stad, door de Spaanschen, belegerd was, den 22 Julij 1573. Zijne Weduw heeft hem omtrent 54 jaaren overleefd, en is gestorven den 24 Augustus 1627, oud bijna 84 jaaren, en is begraaven in de Kerk van St. Marie, te Utrecht. Zij hadden verwekt 5 Kinderen, zo als op de Geslacht-tafel is aangeweezen.
N. AMERONGEN, (Thomas Taets van) de tweede Zoon van JOHAN, bijgenaamd de Jonge, en van GEERTRUID VAN BOURLO, gebooren den 13 October 1574. Hij werd Kanunnik in de Domkerk te Utrecht, den 17 Maij 1594, en heeft van zijne Kannnniksdij, na dat hij die 61 jaaren bezeeten had, afstand gedaan, den 12 Julij 1655. In het zelfde jaar en maand als hij den ouderdom van 81 jaaren bereikt had, trouwde hij met Jonkvrouwe FREDERIKA VAN ZUILEN VAN NIJVELD, die oud was 15 jaaren. Hij overleed den 5 Augustus 1657, in den ouderdom van 84 jaaren, en werd begraaven in de Kerk van Overlangenbroek, alwaar zijn wapen, met de volgende Kwartieren en Grafschrift, gevonden wordt:
Taets van Amerongen Bourlo.
Ridder van Lunenburg van de Capelle.
Meaux van Vorsselaar Coelsack.
Spalle Luyckensen.
Obiit pie in Christo & antiquissimae nobilitatis D. Thomas Taets d’Amerongen, I. Aprilis Ao. MDCLVII. post quam vixiffet annos LXXGIV. hoc perpetuae memoriae monumentum conjux marito suo posuit.
O. AMERONGEN, (Jacob Taets van) de tweede Zoon van Heere WILLEM en van CORNELIA VALLADOLIT, werd Kanunnik der Kerk van St. Marie, te Utrecht, den 1 Feb. 1582; doch gaf zijne Prebende weder over, den 12 December 1600. Na den dood van zijnen ouder Broeder ERNST, werd hij beleend met de Ridderhofstad Groenewoude, den 30 Julij 1658. Hij huwde, 1601, CORNELIA VAN DRENKWAARD, Dogter van WILLEM VAN GIESSENBURG; zijnde de Huwelijksvoorwaarden geslooten den 7 Jan. van dat jaar. Door dit Huwelijk schreef hij zig Vrijheer van Giessenburg, Heer van Giessen Nieuwkerk, Natres, Natendaal, Hoogelande Groenewoude. Hij stierf den 28 Sept. 1622; zijne Weduw den 2 Dec. 1632. Zie hunne kinderen op de IIde Geslacht-Tafel.
P. AMERONGEN, (Jacob Taets van) oudste Zoon van ADRIAAN en van MARGRETA VAN OYE, Werd, den 6 April 1674, aangesteld tot Raad en Vroedschap der stad Utrecht, en heeft aldaar, in de jaaren 1675 en 1676, 1683 en 1684, het ampt van Schepen bekleed. Hij trouwde, den 26 April 1648, met ANNA VAN RIJSSENBOORN, die den 23 Jan. 1660 overleed. Den 18 Decemb. 1661, hertrouwde hij met LUCIA RUISCH TOT DEN ENG. Hij stierf den 2 Junij 1686, en werd begraven in den Dom, daar zijn wapen, met deeze agt kwartieren, is opgehangen.
Taets van Amerongen Oye.
Blois van Treslong Blois van Treslong
Ridder Paffenrode.
Beits. Beits.
In zijn eerste huwelijk verwekte hij twee Zoonen, en in het tweede eene Dogter. Deeze zal mooglijk dezelfde JACOB VAN AMERONGEN zijn, die, als vlugtig, volgens vonnis van ALBA van den 10 Febr. 1670, gebannen werd, met verbeurdverklaaring zijner goederen, om reden dat hij was beschuldigd van naar buiten gegaan te zijn, om de Predikatien te hooren. Zie Sententien van Alba, bl. 285.
Q. AMERONGEN, (Christina Taets van) was de derde Dogter en het vierde Kind, verwekt uit het Huwelijk van opgemelden Heere ADRIAAN en M. VAN OIJE; zij werd, op den 30 November 1647, in den Echt verbonden met JOHAN STRIK, Heere van Linschooten, Polanen, enz. Hij werd Marschalk van het Overkwartier des Lands van Utrecht, den 12 April 1644, daar hij, in 1682, vrijwilligen afstand van deed, en overleed den 10 Jan. 1686; wordende begraaven in de Dom-Kerk, te Utrecht, daar zijn Wapen, met deeze agt Kwartieren, werd opgehangen:
Strik van Linschoten. Gibels.
Wijck. van der Goes.
Koevoet. Nicolai.
Frijdach. Simonetti.
Niet lang overleefde de Weduw haaren Man, maar overleed den 3 April 1686, wordende naast hem ter aarde besteld.
R. AMERONGEN, (Gerard Godard Taets van) de vierde Zoon van Heer JOOST, verwekt in deszelfs eerste Huwelijk, met EMERENTIA GEERTRUID VAN ZUILEN; hij werd gebooren den 16 Julij 1679. Als Ridder van de Duitsche Orde in de Balij te Utrecht, werd hij, in het Jaar 1723, Kommandeur van Doesburg, zijnde reeds te vooren, den 5 September 1708, tot Houtvester van den Lande van Utrecht, den 29 Julij 1713 tot Kanunnik van de Kerk van St. Jan, te Utrecht, en den 12 September van dat Jaar verkooren tot geëligeerde Raad, in het eerste Lid der Staaten van Utrecht, en sedert dien tijd afgezonden in de vergadering van de Algemeene Staaten der Vereenigde Nederlanden. Hij overleed ongehuwd, den 12 Junij 1730.
S. AMERONGEN, (Josina Antonia Taets van) was de derde Dogter van Heer JOOST, verwekt bij zijne tweede Vrouw, ANNA DE KASEMBROOD, gebooren den 12 Februarij 1697, en in den Echt verbonden met COENRAAD BORRE VAN AMERONGEN, Heere van Bergenstein, Proost der St. Pieters Kerke, te Utrecht. Hij overleed den 7 Februarij 1724, zijnde het laatste Mannelijk oir van zijn Geslacht, en werd, in de St. Pieters Kerk te Utrecht, begraaven, daar zijn Wapen in ’t graf geleid, en de Kas, met deeze zestien Kwartieren en Opschrift, opgehangen is.
Borre van Amerongen. Borre van Amerongen.
Baeren. Brakel.
Daerl. Daerl.
Zuijlen van der Haer. Doornik.
Pallaas. Pallaas.
Zuijlen van Harmelen. Tempier.
Wassenaar van Duvenvoorde. Wassenaar van Duvenvoorde.
Schagen. Haarsolte.
Vire generosissimo atque antiquissima slirpe Nobilium apud Trajectinos majorum orto, Conrado Baroni Borre van Amerongen, Dynastae Bergesteinii, Dei gratia Praeposito & Archidiacono collegii D. Petri, qui ultimus illustrissime & de rep. Trajectina optime merita gentis in ipso aetatis fiore annos XXXIV. natus Obiit, die VII Februarii anni CICICCCXXIV. H. M. F. C. vidua maestissima Josina Antonia Baronissa Taets van Amerongen.
Zij overleed drie Weeken na haaren Man, en werd mede in dezelfde Kerke begraaven.