dochter van JOAN ALBERT, Graave van Solms. Deeze Vorstin, welke, in gezelschap van de Koninginne van Boheeme, in Holland gekoomen was, werd, in ’t Jaar 1625, op aandrijving van Prinse MAURITS, met deszelfs broeder Prinse FREDRIK HENDRIK in ’t Huwelijk verbonden. Gemelde Prins MAURITS maakte daar mede, schoon men zeide, dat FREDRIK HENDRIK ’er weinig genegenheid voor betoonde, zo veel spoeds, dat de Gecommitteerde Raaden aan de ondertrouwden ontslag van de gewoone Huwelijks-geboden verleenden; welke vrijheid naderhand, door de Staaten, ten overvloede bekragtigd, en dus het huwelijk in ’t begin van April des gemelden jaars voltrokken werd, negentien dagen voor ’t overlijden van Prins MAURITS.
Door deeze Huwelijksvereeniging, werden de beide stammen, voor de zevende maal, aan elkander verbonden: want die van SOLMS, afkomstig uit het Nassauwsche, zijn zo veele maalen daar aan gehuwd. Zie hier op wat wijze. EVERHARD DE ZEVENTIENDE, Graaf van Nassau, had vier Zoonen, en twee Dogters, waar van de derde Zoon, FILIPS, na ’t overlijden zijner twee Broederen, in de Heerschappije opvolgde; CATHARINA, Dochter van den Graave van Hanau, tot Vrouwe nam, en daar bij won OTTO, die de eerste Graaf van Solms werd; van welk geslacht Nederland naderhand zo veel dienst en hulpe heeft ontvangen.Kort na het voltrekken van het huwelijk, vertrok de Prins naar ’t Staaten Leger, ’t geen toen niet verre van Heusden in de Landstraat lag. De Staaten van Holland beslooten, nog in dat zelfde Jaar, na dat zij den Prins tot Stadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal benoemd en aangesteld hadden, der Prinsesse een geschenk van twintig duizend guldens voor een Huwelijksgaave te doen. Op den 27 Maij van het volgende Jaar, beviel deeze Vorstin van eenen Zoon, WILLEM genaamd, die zijnen Vader naderhand, onder den naam van WILLEM DEN II, opgevolgd is.
Na dat Prins FREDRIK HENDRIK, in ’t Jaar 1627, met gejuich in ’s Hage ontvangen was, wegens ’t bemagtigen van Grol, werd hem een Dogter gebooren, die, bij de plegtigheid des doops, den naam van LOUISA kreeg. In ’t Jaar daar aan volgende, baarde AMELIA wederom een Dogter, die genaamd werd EMELIA; en in ’t Jaar 1634, ten derdemaale, eene Dogter, ALBERTINA AGNES, die, 1652, in huwelijk trad met WILLEM FREDRIK, Graave van Nassau. Op den 30 van de maand November 1639 baarde de Prinses haaren tweeden Zoon, die den 29sten der volgende maand stierf; en hier op volgde, in het jaar 1648, de geboorte van eene Dogter, MARIA genaamd.
Na dat deeze Vorstin, eerst haaren Gemaal, op den 14den van Maart des jaars 1647, en daarna haaren Zoon, op den 6den November 1650, met veel smarte, uit het tijdelijke tot de eeuwigheid had zien overgaan, scheenen alle haare zorgen en staatzugt bepaald te zijn tot haaren Kleinzoon, die agt dagen na ’t Vaders overlijden gebooren was. Deeze jonggebooren Prins werd, door de Prinsesse Weduwe van FREDRIK HENDRIK, aan de Staaten Generaal aanbevoolen; zij schreef aan dezelve, en aan de bijzondere Gewesten, en verzocht dat men den jongen Vorst in gedachten wilde houden, wanneer zij raadpleegden over de verkiezinge van een anderen Kapitein Generaal over de Krijgsmagt van den Staat, en van eenen anderen Stadhouder over de bijzondere Gewesten; ter oorzaake van de gewigtige diensten, aan den Staat, door deszelfs voorvaderen, beweezen. Deeze Brief deed het nut niet, welk de Vorstin zig daar van had voorgesteld.
In het volgende jaar omstond ’er, tusschen de beide Vorstinnen Weduwen, groot verschil over de Voogdijschap van den jonggebooren Prins WILLEM DEN III. De Moeder verbeeldde zig, en beweerde, dat dezelve haar, zo over het Kind als over de daaraan bestorvene goederen, van regtswegen toekwam: de Grootmoeder, daarentegen, hield staande, dat zij alleen daar recht op had. Prinsesse AMELIA bragt in, dat haare Schoondochter, minderjaarig zijnde, en zelve eenen Voogd en Bezorger nodig hebbende, geen Voogdes konde zijn; dat het zogenaamde Testament van haaren Zoon zeer onvolmaakt was; en dat het papier, welk men daar voor wilde doen doorgaan, om meer dan ééne reden, niet hooger dan een kladde zonder kracht kon worden aangemerkt.
De Staaten van Holland bemiddelden dit geschil, en handhaafden de Koninklijke Prinses in de Voogdij, die zij reeds aanvaard had. De Keurvorst van Brandenburg, die zig hier toe veel moeite gegeeven had, werd haar toegevoegd, als Medevoogd, en de Prinsesse AMELIA, als toeziende Voogdesse. Naderhand werd hierin nog weder verandering gemaakt, en de drie gemelde Vorstelijke Persoonen aangesteld, onder die bepaalinge, dat de Prinsesse MARIA, als Moeder, alleen zo veel te zeggen zou hebben, als de Prinses AMELIA en de Keurvorst te zamen.
AMELIA verzuimde niets, wat haar dacht, ten voordeele van den jongen Prins VAN ORANJE te konnen dienstig zijn. Terwijl men, in de Staatsvergaderingen, bezig was met raadplegen over de al of niet noodzaaklijkheid van eenen Stadhouder, zond zij andermaal een zeer eerbiedig vertoog, aan de Algemeene Staaten, verklaarende daar bij, dat al wat men voor den jongen spruit doen wilde,door haar als loutere gunst zoude worden aangezien. Maar deeze pooging, weet men, was even vrugteloos, als die, welke, door haar, in ’t jaar 1654, was in ‘t werk gesteld, om de Uitbuiting voor te koomen, waar toe zij een allerernstigtst vertoog ter Algemeene Staatsvergadering, en in die van Holland, deed inleveren.
Ook werd haar verzoek, om hulp in de Voogdij, door die van Holland, in ’t jaar 1656, afgeslagen; houdende de Staaten deezer Provincie zig aan het genomen besluit, in den jaare 1651, waar bij bepaald was, dat geene Regeeringspersoonen zig in de Voogdij over den jongen Prins zouden laaten gebruiken; wanneer ten zelfden tijd, de voorslagen van Zeeland, daar op gedaan, tevens werden afgeweezen.
Men weet dat deeze Prinses zig in onderhandelingen met Koning KAREL DEN II, geduurende zijn verblijf alhier, in het jaar 1660, heeft ingelaaten; doch met zekerheid is van het zelve niets te zeggen, dewijl alles zeer geheim gehouden is. Nogthans zijn ’er bewijzen, dat zij naderhand openlijk de zijde van dien Vorst heeft omhelsd.
Het gemaakte accoord over de opvoeding, in ’t jaar 1651 geslooten, drukte het huis van Oranje zeer zwaar, alzo, volgens dat verdrag, de Staaten van Holland zig daar van ten eenemaal onttrokken hadden, en niets betaalden in de kosten, die daar toe vereischt werden. Die van Leiden deeden, in 1662, den eersten voorslag om hier in verandering te maaken. De Randpensionaris DE WITT handelde in ’t geheim met hun, zegt D’ESTRADES, en haalde hen eindelijk tot zijn gevoelen over, namelijk, om ’s Prinsen bevordering uittestellen, tot dat hij volkomen den ouderdom van agttien jaaren bereikt had.
Bij AITZEMA vind men het Vertoog der Vorstinne, welk zij aan de vergadering van Holland heeft ingeleverd, ter betooging dat de Staaten zig de opvoeding behoorden aantetrekken; welk verzoek andermaal, in Lentemaand van 1663, door haare Hoogheid en den Koning van Groot-Brittanje vernieuwd werd; doch de Staaten bleeven bij het besluit, om zig van de opvoeding te onthouden.
Wanneer, echter, in ’t jaar 1666, dit verzoek, op heimelijke aanrading van gemelden Raadpensionaris, weder door de Prinsesse gedaan werd, gelukte het haar eindelijk; de Staaten beslooten terstond, de opvoeding te aanvaarden, en, zo als men gewoon is het uittedrukken, den Jongen Prins tot een Kind van Staat aan te neemen; (zie WILLEM DEN III.)
Toen alles, in ’t jaar van 1672, even verward stond, en ieder raadeloos was, scheen men in Holland genegen, met den Koning van Frankrijk in onderhandeling te treeden; waar op deeze Vorstin een voorslag aan de Staaten deed, om wegens haare goederen, in den Haag, vrijwaaring van den Koning te mogen neemen; maar ook dit werd haar, volgens Resolutie van den 20sten Junij, duidelijk geweigerd.
Men ziet dus uit het beloop van ’t leeven deezer Vorstinne, dat zij in Holland groote wederwaardigheden heeft ondergaan, daar het Huis van Oranje, in deszelfs aanzienlijken staat, ten tijde van haaren Gemaal, ten hoogden geëerbiedigd, doch na het overlijden van haaren Zoon allomme gehaat, en geduurende de minderjaarigheid van haaren Kleinzoon met de hoogde verachting behandeld, en ook eindelijk weder tot luister en staat verheeven werd, na dat alvoorens de Republiek op den oever van haaren ondergang gedaan had. Na alle deeze hevige schokken ondergaan te hebben, stierf zij, in den ouderdom van 73 jaaren, op den agtsten van Augustus 1675.
TEMPLE getuigt van haar, dat zij was eene Vrouwe, zo groot van verstand, als hij 'er immer eene gekend had. Volgens anderen was zij van zo een werkzaamen aart, dat zij liever kwaad zoude gedaan hebben, dan ledig weezen; en dat zij ’er alles aan zoude gewaagd hebben, om Meesteresse te blijven. Doch men weet ook dat DE GUICHE, die dit in zijne Gedenkschriften van haar zegt, zeer partijdig handelt tegen het Huis van Oranje, schoon men met regt mag zeggen, dat zij alles heeft te werk gesteld, om haaren voorigen luister te bewaaren. Het afbeeldzel deezer Vorstinne is door de beroemdste Meesters, verscheidene maalen, in prent gebracht; het beste is door SCHENK vervaardigd.
Men zie verder FREDRIK HENDRIK; WILLEM DEN II; MARIA en WILLEM DEN III, en de Schrijvers van dien tijd.