Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

AMELAND (EILAND)

betekenis & definitie

een Eiland in de Noordzee, bij de Noordkust van Friesland, een van de Vooreilanden dier Provincie, welke haar, aan die zijde, tegen de zee geheel dekt; door de tusschenloopende smalle Wadden, en wegens de veelvuldige scheepvaart naar de Kleine Oost, zeer bekend; weinig meer dan een groote zeemijl van de Friesche kust gescheiden, door de zee, welker droogte, tusschen dit Eiland en Friesland, zeer sterk toeneemt. Deszelfs omtrek is, in de lengte, slechts vier uitren gaans, en één in de breedte.

Het land is ten deele Duinachtig, Zandig en Heide, veele Konijnen uitleverende. Door het goede weiland is het zeer voordeelig ter aankweeking van Rundvee, en een bijzonder fijn Ras van Paarden. Het bevat in zig drie dorpen, Hollum, Ballum en Nes.

Gevoeglijkst plaatst men dit Eiland onder Friesland, schoon het door anderen, om eenige redenen, onder Holland geplaatst is. Het is genoeg bekend, dat, nog in ’t Jaar 1708, de Staaten van Holland, ter Generaliteit, beweerden, dat Ameland onder hunne Provintie behoorde; zo als zelfs voorheen de Keizerschen hebben willen beweeren, dat het een Rijksleen was. Maar wij hebben, op ’t woord AITZEMA, (Lieuwe van) gezien, hoe deeze, nevens andere Heeren, met een Vierde van Ameland, uit hoofde van dien, beleend werd, door FERDINAND DEN III, in ’t Jaar 1636, en hoe euvel dit bij de Staaten van Holland opgenoomen is.

Die van Ameland, daarentegen, hebben altoos beweerd, dat het eene vrije en onafhankelijke Heerlijkheid was, die, zedert eenige eeuwen, aan het oude Friesche geslacht van KAMMINGA behoord heeft. De laatste van deeze Familie, die dit Eiland bezeten heeft, was FRANS DUCO KAMMINGA, den 10den November 1680 overleeden; in ’t Jaar 1676, had hij de onafhanklijkheid van Ameland, nog bij eene breedvoerige Deductie, beweerd.

Schoon Hertog ALBRECHT VAN SAXEN, in ’t jaar 1398, toen hij, uit Friesland naar Holland, overstak, ARNOUD VAN EGMOND, met Ameland en het Bild, (zijnde toen nog onbedijkt buitenland) beleende, is, echter, die gifte even onbestendig geweest, als zijne Regeering zelve: ten minsten die van de Rekenkamer van Holland erkenden dezelve niet wettig genoeg, om ’er hun recht op te gronden. In ’t jaar 1417, werd het door die van Friesland mede vrij gekend. In ’t jaar 1643, werd WATSE VAN KAMMINGA, Heer van Ameland, door JEBBO ALDRINGA, wegens zijnen Schoonzoon RENGERS, aangesprooken, als beleend bij Holland; welk Advis der Staaten van Holland mede te vinden is bij gemelden AITZEMA, II. Deel, fol. 944. en verder III. Deel, fol. 849-915, V. Deel, fol. 634.

De Weduwe van FRANS DUCO VAN KAMMINGA, LUTZ VAN AYLVA genaamd, hertrouwd zijnde met den Graave VAN STIRUM, kwamen deeze goederen aan RIXT DONIA, moeder van KAMMINGA, en na haar overlijden, in 1690, door verkoop, aan AMELIA VAN ANHALT DESSAU, weduwe van HENDRIK KASIMIR, Vorst van Nassau Diets, Erfstadhouder van Friesland, en zulks ten behoeve van haaren eenigen Zoon, JOHAN WILLEM FRISO, Grootvader van Neerlands tegenwoordigen Erfstadhouder, den Heere Prinse WILLEM DEN V, met alle rechten, die, van onheuglijke tijden, daar aan behoord hadden: door welk middel van aankoop, en recht van erfenisse, nog heden de laatstgenoemde Vorst onafhanglijk Heer van Ameland is. Zie hier een geschiedkundig bewijs van deszelfs onafhanklijkheid.

De Amelanders, die, zo als wij gezegd hebben, daarvoor zig altoos in de bresse stelden, in den oorlog tegens de Engelschen, ten tijde van CROMWÉL, in den jaare 1652, bekommerd wegens de stremming hunner Visscherij en Scheepvaart, zonden, om het nadeel der Engelsche Kapers te ontgaan, in de maand Februarij 1654, twee Persoonen, uit het midden van hun, onder de benaaming van Afgezanten van Ameland, met verzoek, om als vrije en neutrale lieden, van alle vijandelijkheden verschoond te mogen blijven: ’t welk hun, door den Protector, daadelijk werd toegezegd.

CROMWELL kreeg den inval, deeze lieden, op de wijze der Afgezanten van Koningen en Vorsten, op ’s Lands kosten te onthaalen en aan zijne eigen tafel te nodigen, schoon hunne houding en eenvoudige manier van leven, met de Hofzeden geene overeenkomst hebbende, aan de Engelschen, die doorgaans gewoon zijn, met verachting op anderen neer te zien, veel spotternij verschaften. Ook hebben zij, meermaalen, als vrije en onafhanklijke lieden, de bescherming van de Provincien Friesland en Holland verzogt en genoten. De KAMMINGAAS plagten, in vroegere tijden, hun verblijf te houden op een Hoogadelijk Slot, waarvan nog heden, omtrent Ballum, de naam van KAMMINGA in weezen is.

Door deeze onafhanklijkheid, heeft dit Eiland, meer dan eens, tot een schuilplaats voor Friesche ballingen gediend. In de afweezenheid van den onafhanklijken Heer, word het recht door een Drossa art bediend. In den Godsdienst, genieten ’er de Doops- en Roomschgezinden hunne begeerde vrijheid, en de twee Gereformeerde Predikanten behooren tot geen Klassis.

Bij eenige oude Schrijvers vind men, in plaats van Ameland, Oostergoo, in tegenoverstelling van Westergoo, ’t welk de naam van Ter-Schelling was. Ook leest men, dat omtrent het Jaar 800, de Heidenen aldaar hunnen Tempel van FOSTA, of VESTA hadden, dien zij in groote achting hielden; hebbende denzelven niet alleen aan de Godin VESTA, maar ook aan MARS gewijd, als den God des oorlogs, door wiens vest of faust, vuist, de vijanden geslagen werden. Naderhand zou deeze Afgods-Tempel, in een Christen Kerk, die den naam van Fosvert had, veranderd zijn.

Zie SCHOTANUS en WINSEMIUS; 't Charterboek van Friesland, I. Deel, bl. 284, 403, 404. HALMA; ZURCK, Codex Batvv. bl. 3.

< >