Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ALPHEN (GESLACHT)

betekenis & definitie

Dat het Geslacht van VAN ALPHEN, in oude tijden, zo in Brabant en Gelderland als wel inzonderheid in Holland, is bekend geweest, bewijzen, niet alleen de oude Geschiedboeken en Chronijken; maar ook de Origineele Charters en Brieven, door de Hertogen en Graven dier Landen uitgegeven, en in derzelver Staatsregisters geregistreerd, in de welken men verscheide Heeren van dit Geslacht ontmoet. Het is zeker, dat dit Geslacht van ALPHEN , even als de nagenoemde oude Hollandsche Geslachten; naamlijk, van WATERINGEN; van MOERDRECHT; van STARRENBURG; en van WITTELNOORT; aan het zeer aanzienlijk Geslacht van CRALINGEN, het welk reeds bij de eerste Hollandsche Graven, die voor de Graven uit het Huis van Henegouwen in deze Landen geheerscht hebben, in grote achting was, zijnen oorsprong verschuldigd is; als zijnde ook dit Geslacht van ALPHEN, gelijk de voorgemelde vier andere Geslachten uit een jonger Zoon van dat Huis van CRALINGEN gesprooten.

Waarom dan ook, gelijk het Wapen van het Huis van CRALINGEN is een Roode Sterre met acht hoeken op een Veld van Goud; en het zelve door de jonger Zoonen uit dat Huis, die van tijd tot tijd de Hoofden van hunnen Stam of Geslacht zijn geworden, telkens in de kleuren is veranderd; alzo door den genen, die het Hoofd van dezen Stam of Geslacht van ALPHEN werd, is aangenomen tot zijn Wapen een Zwarte Sterre met acht hoeken op een Veld van Zilver, zo als dit dan mede vervolgens altijd het Wapen van ’t Geslacht van ALPHEN zonder enige verandering is gebleven tot op den huidigen dag. Uit dit Huis van CRALINGEN nu ontmoet men Heer DIRK VAN CRALINGEN, Ridder, die ten wijve had Agnes van Naaldwijk Heeren Huigen dochter; en zich bevond onder het geleide van den Hollandschen Graaf Floris den III, nevens des Graven jongsten Zoon, Heer Willem van Holland, en enige andere Edelen en Ridders, wanneer deze Graaf, in het begin van den jare 1189, den Keizer Frederik den Eersten, bijgenaamd Barbarossa, op zijnen Kruistocht na het Heilige Land verzelde; doch van daar, na het afsterven van dien Graaf, in het jaar 1192, te geiijk met Heer Willem van Holland en enige anderen, wederom in Holland te rug kwam: En had deze Heer DIRK VAN CRALINGEN , reeds voor zijn gezegd vertrek uit Holland, geteeld twee Zoonen, HUGO en DIRK, welker oudste Heer HUGO VAN CRALINGEN, Ridder, meermaals in ’s Lands Geschiedboeken vermeld, in den jare 1230. door Graaf Floris den IV. tot Baillu van Holland werd aangesteld; en Vader was van Heer HUGO VAN CRALINGEN, Ridder, in de jare 1280. voorkomende; en Grootvader van Heer DIRK VAN CRALINGEN, die in het beleg voor Kamerijk, het welk Graaf Willem de IV., de laatste Graaf van Holland uit het Huis van Henegouwen, in het jaar 1339. Ondernam en genoodzaakt werd vruchteloos optebreeken, ongelukkiglijk sneuvelde; na bij zijne Vrouwe Lijsbeth van Hodenpijl Heeren Aernds dochter verwekt te hebben twee Zoonen WILLEM en OETZIER, van dewelken OETZIER VAN CRALINGEN, zonder mannelijk oir natelaten, is overleden; terwijl men Heer WILLEM VAN CRALINGEN op ’t jaar 1374. in de Historien ontmoet; als mede in ’t jaar 1390. bij de Hoog-Heemraden van Rhijnland; en ’er ook als nog voor handen is een Pergamentenbrief, houdende verdeeling en scheiding tusschen de welgemelde Heeren Broeders, WILLEM en OETZIER VAN CRALINGEN, zo wel van de Vaderlijke goederen , als van de Moederlijke goederen; en nog van de goederen, hen aangekomen wan Heer ARENT VAN HODENPIJL, hunnen Grootvader; alle welke goederen zij deezen Broeders tot op dien tijd hadden in ‘t gemeen bezeeten; zijnde deze Brief van den laatsten dag van Maij des jaars 1316. en bezegeld met een Groenen Wasschen Zegel (houdende het Wapenschild van den Huize van CRALINGEN met dit omschrift: S. WILLEMS. VAN. CRALINGHEN. RIDDER.) aan een dubbelen franchijnen staarte uithangende; en heeft deze Heer WILLEM VAN CRALINGEN door zijnen oudsten zoon GILLIS VAN CRALINGEN dezen Stam voortgeplant tot op DOMINICUS VAN CRALINGEN, die het laatste Mans oir van dezen Stam was, en in den jare 1540, zonder kinderen natelaten, is overleden.

De andere of jongste Zoon van Heer DIRK VAN CRALINGEN en Agnes van Naaltwijk, even als zijnen Vader DIRK genaamd, die, den naam van CRALINGEN latende, den naam van ALPHEN, naar de Hem te beurt gevallen goederen, op die zelfde wijze als zulks te voren door andere jonger Zoonen uit dat zelfde Huis was geschied, heeft aangenoomen, en is dus geworden het Hoofd van den Stam, en ’t Geslacht van ALPHEN. Deze Heer DIRK VAN ALPHEN nu was al vroeg en nog jong zijnde, wegens zijn zeer groot verstand en dapperheid, geraakt in gunst van den Graaf Otto van Gelderland, in die dagen zeer naauw verbonden met den Hollandschen Graaf Dirk den VII.; gelijk men Hem dan ook vindt genoemd onder de Edelen, die, als Getuigen, tegenwoordig waren bij het sluiten van het Tractaat van Vrede en Vriendschap tusschen Hendrik Hertog van Lotharingen en Brabant, en Otto Graaf van Gelderland, gesloten bij Leuven in de maand November van den jare 1203.

Verscheide afkomelingen van dezen Heer DIRK VAN ALPHEN nu vindt men, zo bij de Historieschrijvers als in de oude Charters en Lands-Registers van tijd tot tijd vermeld, uit het welk men van het vorig aanzien van dit oud Geslacht mag oordeelen.

Dus ontmoet men al vroeg in de Veertiende Eeuw onder de Hollandsche Edelen Heer FLORIS VAN ALPHEN, die, Graaf Willem van Henegouwen, den vierden Hollandschen Graaf van dien naam, en ook den laatsten uit dat Huis, dienende, in de maand September des jaars 1345, wanneer het Leger van dien Hollandschen Graaf , waarmede Hij omtrent Staveren in Friesland was geland, door de Friezen bijna geheel werd verslagen, te gelijk met een groot getal andere Edelen, en den hooggemelden Graaf zelven, het leven verloor. Ook wordt deszelfs Zoon, insgelijks (als zijn gesneuvelden Vader) genaamd Heer FLORIS VAN ALPHEN, in den jare 1363. gevonden als Hoog-Heemraad van Rhijnland, en tevens Hertog Albrecht van Beijeren, die, vermits de krankzinnigheid van zijnen Heer Broeder, den Hollandschen Graaf Willem den V., tot Ruwaard en Voogd over dit zijn Graafscbap was aangesteld; dienende met twee paarden: Gelijk nog die zelfde Heer, bij enen door Hem op den 17 October des jaars 1376. gegeven en met zijnen aan enen franchijnen staarte uithangende Zegel van Groenen Wassche bekrachtigden Brief, zich verbindt aan de Hertoginne van Brabant, dat Hij aan Haar zal doen goede rekening en bewijs van alle hare goederen, die aan Hem, van Haarentwegen, door Heer Diderik van Hodenpijl zijn overgeleverd en ter zijner beheering toevertrouwd , en zulks ten allen tijde en plaatse, waar die Vrouwe Hertoginne zulks zoude verlangen: En deze Heer FLORIS VAN ALPHEN heeft, in of nabij de Stad Leijden, zijn woonplaats gehad, naardien de Burgers dier Stad , wanneer in den jare 1381. tusschen enige Hollandsche Edelen en dezelve Burgers een hevig geschil was ontstaan, onder hunne banier zijnde opgetrokken, het Huis van dezen Heer FLORIS VAN ALPHEN hebben bestormd, om in het zelve enige Edelen, en onder dezen ook Heer DIRK VAN ALPHEN, dezen Heeren FLORIS Neeve, dewelken zij meenden zich aldaar te hebben verborgen, op te zoeken en uit het Huis te haalen, ten einde alle dezelven aan hunne woede opteofferen.

Ook vindt men, dat Hertog Albrecht van Beijeren, als Graaf van Holland, de Erven van Heer DIRK VAN ALPHEN CLAESZOON VAN OUDENBURCH ontheft van alle boeten en breuken, door den voornoemden Heer DIRK VAN ALPHEN CLAESZOON, ter zake van het verzuim der Leenverheffing van alle zodanige goederen, als zijn Heer Vader CLAES VAN ALPHEN VAN OUDENBURCH van de Graaflijkheid van Holland had te leen gehouden; en welke goederen Hij Heer DIRK CLAESZOON VAN ALPHEN had blijven bezitten, zonder daar van het Verlij te verzoeken, zo als Hij te doen schuldig was; tegen den Hertog, als Graaf van Holland, begaan: en ook, dat hooggemelde Hertog wijders allen den Erven van den voornoemden Heer DIRK VAN ALPHEN CLAESZOON met deszelfs nagelaten goederen vrijelijk laat geworden en handelen naar hun believen, vermits alle dezelve Erven den Hertog wegens alle die goederen hebben voldaan; uitwijzens daar van zijnde ’s Hertogen Opene Brieven van den 25 Maij des jaars 1392. Gelijk dan nog, dat die Hertog, ten zelfden dage, aan Heer DIRK VAN ALPHEN HUIGENZOON, enen der Erven en Naastbestaanden van ’s Vaders zijde van den voorgemelden Heer DIRK VAN ALPHEN CLAESZOON , overgeeft en opdraagt, als een Vrij eigen goed, zodanige Landen, Huizen, en alles wat tot dezelven behoort, gelegen in den Ambachte van Monster in de nabijheid der aldaar zijnde Capelle, zo als al het zelve te voren door den Heer CLAES VAN ALPHEN VAN OUDENBURCH en zijn Zoon Heer DIRK VAN ALPHEN CLAESZOON , beiden hier voren gemeld, was bezeten en van de Graaflijkheid van Holland te Leen gehouden geweest; terwijl insgelijks deze Heer DIRK VAN ALPHEN HUIJGENZOON, voor deze overgifte en opdragt in vollen vrijen eigendom, den Hertog ook ten vollen, heeft betaald en genoeg gedaan: ’t welk die hooggemelde Hertog zelfs erkent bij zijne Opene Brieven, gegeven in den Hage op den gezegden 25. dag van Maij des jaars 1392.

Als mede, dat die zelfde Hertog Albrecht van Beijeren aan den Heer DIRK VAN ALPHEN DANIELSZOON, in vrijen eigendom geeft enige Veengronden, gelegen in den Wildenveen van ’s Hertogen Wildernissen van den Haarlemerhout, om daar mede te doen en handelen naar zijn vrijen wil en welgevallen; in gevolge van den deswegens verleenden Brief van den 22 April 1396. Gelijk nog, dat die hooggemelde Hertog dien zelfden Heer DIRK VAN ALPHEN DANIELSZOON verlijdt met alle zodanige goederen, gelegen in den Ambachte van Lisse, dewelken door doode van Heer Jan Nagel aan den Hertog waren vervallen, om dezelven van Hem tot enen rechten Erfleen te houden; uitwijzens den daar van uitgegeven Leenbrief van den 20 Augustj des jaars 1399. Van deze nu hier voorgemelde Heeren FLORIS VAN ALPHEN; DIRK VAN ALPHEN FLORIS NEEVE; DIRK VAN ALPHEN CLAESZOON; DIRK VAN ALPIEN HUIGENZOON; en DIRK VAN ALPHEN DANIELSZOON; zijn geene Mannelijke Nazaaten bekend: gelijk ook niet van Heer ARNALD VAN ALPHEN, dewelke in den jare 1410, onder de regeering van Reijnald den IV., Hertog van Gulik en Gelre en Graaf van Zutphen, was Maarschalk van Gelderland, blijkens dezen ’s Hertogen Brief van den 24 Februarij 1410.

Nog ontmoet men Heer PIETER VAN ALPHEN, wiens zoon WILLEM VAN ALPHEN de Vader was van JAN en DIRK VAN ALPHEN, welker eerstgemelde, hebbende zijne wettige Landsvrouwe,Vrouwe Jacoba van Beijeren, als Gravinne van Holland, gediend tegen haren Oom, Hertog Jan van Beijeren, en als zodanig het Huis te Poelgeest, nabij Leijden gelegen, verdeedigd; echter naderhand van dien zelfden Hertog, op den 1 April 1421, Brieven van Kwijtschelding heeft verkregen: terwijl de laatstgemelde ook van dien Hertog, bij zijne Opene Brieven van den 21 Junij 1422, andere merkwaardige gunstbewijzen heeft ontvangen,

Verdere Afkomelingen van dezen Heer PIETER VAN ALPHEN zijn ’er niet gevonden; doch wel drie Broeders, als: DIRK; DANIEL; en JAN VAN ALPHEN. Van deze drie Broeders nu had de eerstgemelde Heer DIRK VAN ALPHEN een Zoon, insgelijks genaamd DIRK, die Vader was van JAN VAN ALPHEN, welke beiden, Vader en Zoon, voorkomen in de Brieven van Verlij van zekere Leengoederen, gelegen in de Ambachten van Monster en Loosduinen, door Hertog Willem van Beijeren, den VI. van dien naam als Graaf van Holland, aan Claas van Raven tot enen rechten Leen overgedragen, uitwijzens die Brieven op den 8 Maart des jaars 1414. S. C. uitgegeven. Ook van dezen Heer DIRK VAN ALPHEN zijn geene meerdere Afkomelingen overgebleven.

Zo was ook de andere Broeder, te weten Heer DANIEL VAN ALPHEN, Vader van Heer DIDERIK VAN ALPHEN, ter wiens gunste de hooggemelde Hertog Willem van Beijeren zekere Woninge, Landen en toebehoren, welken Hij van de Graaflijkheid van Holland ter Leen hield, van deze Leenroerigheid onthefte en tot vrije eigen goederen verklaarde, bij zijne Opene Brieven van den 13 Maij 1416.; terwijl verders, zijn dood, Vrouwe Margriete van Bourgondien, Douariere van Willem den VI, Hertog van Beijeren, Graaf van Holland, zijnen Zoon JAN VAN ALPHEN, verlijdt met alle zodanige goederen, als Hem van zijnen Vader Heer DIDERIK VAN ALPHEN waren opgekomen en van de Graven van Holland te leen gehouden geweest; naar luid der Origineele Leenbrieven, gegeven op den Huize van Teijlingen , op den 15 Junij des jaars 1430. En is deze Heer JAN VAN ALPHEN, zonder mannelijk oir natelaaten, overleden.

Betreffende nu den derden Broeder van den voorgemelden Heer. PIETER VAN ALPHEN, naamlijk; Heer JAN VAN ALPHEN; van Dezen vindt men, dat Hij, in den jare 1405. en vervolgens, Hertog Willem van Beijeren, den VI. Hollandschen Graaf van dien naam, aan wien Hij altijd, ook reeds bij ’t leven van Hertog Albrecht, naauw was verbonden geweest, in den Oorlog tegen Heer Jan van Arkel en zijne Helperen, heeft gediend en dat ook diezelfde Hertog bij zijne Opene Brieven, gegeven te Haarlem op den 25 Januarij des gemelden jaars 1405. S. C. heeft geconfirmeerd en bevestigd zekere Douarie en Lijftocht, door Hem reeds te voren aan zijne Echtgenoote, Vrouwe Lijsbeth van Teijlingen, gegeven en besprooken, om dezelve te genieten haar leven lang geduurende: gelijk dan ook nog verder deze Heer JAN VAN ALPHEN voorkomt als een afgevaardigde Bode van des gemelden Hertogs eenigste nagelatene Dochter en Erfgenaame Vrouwe Jacoba van Beijeren, Gravinne van Holland, in een Vonnisbrief, gegeven bij Vredemaakers van Vroon ten behoeve van hooggemelde Vrouwe Gravinne, en bezegeld door den Schout en van wegen die zelfde Vredemakers van Vroon op den 23 Februarij van den jare 1418. En welke hooggemelde Vrouwe insgelijks, nevens haren Heer Gemaal, Hertog Johan van Brabant, bij derzelver Brieven van den 22 December deszelfden jaars 1418., aan dezen Heer JAN VAN ALPHEN verpanden zekere Landen, geheeten de Polleweijde en gelegen binnen den banne van Vroon en der vrijheid van Alkmaar, (in den voorgenoemden Vonnisbrief gedeeltelijk vermeld) en zulks tot verzekering van ene somme van cxx. goude Hollandsche Schilden, welken deze hooggemelde Persoonen bekenden aan Hem, Heer JAN VAN ALPHEN, schuldig te zijn, en beloofden Hem en zijne Erven, of rechtverkrijgende, met die zelfde Landen te zullen laten handelen naar zijn welgevallen, tot dat Zij die opgemelde schuld geheel en al zouden hebben voldaan en gekweeten: en is insgelijks die zelfde Heer JAN VAN ALPHEN, nevens eenige andere Heeren Edelen uit Holland, &c. tegenwoordig geweest bij den op den 13 Februarij 1419. gemaakten Zoen tusschen hooggemelden Heer Hertog en zijne Gemaalinne, ter eenre; en Hertog Jan van Beijeren, Oom van hooggemelde Vrouwe Jacoba, ter andere zijde; ten dien dage, door tusschenkomst van den Hertog van Bourgondien, te Woudrichem gesloten.

Deze Heer JAN VAN ALPHEN had zes Zoonen; naamlijk: 1. DANIEL; 2. DAMAS; 3. ELBERT; 4. DIRK; 5. ROELOF; en 6. JAN VAN ALPHEN.

1. De Heer DANIEL VAN ALPHEN werd door Vrouwe Margriete van Bourgondien, Douariere van Holland, verlijdt met alle de Leengoederen, welken wijlen zijn Heer Vader ten zijnen behoeve had nagelaten, uitwijzens de daar van nog voor handen zijnde Pergamente Leenbrief, gegeven te Kaijnoit op den 26 Maij 1435. en welke Leenbrief vervolgens op den 14 Februarij 1442. S. C. door Heer Willem van Lalaing Heer van Binguicourt, als Stadhouder van Holland, uit den naam en van wegen Hertog Philips van Bourgondien, als Graaf van Holland, werd goedgekeurd, bevestigd en op nieuw verleeden: terwijl deze Heer DANIEL VAN ALPHEN, om den nood en elende, waar in het Land zich toen bevond, zo door de hevig woedende binnenlandsche onlusten, als door de zwaare beden, door den Hertog van den Lande gevorderd, tot welker opbrenging de Ingezetenen volstrektelijk buiten staat waren; te gemoet te komen, op den 25 Januarij van den jare 1446. S. C., enigen zijner goederen, waar mede Hij voor omtrent vier jaren was verlijdt geworden, wederom ter Graaflijkheids Leenkamer overbragt en ten behoeve van den Hertog afrtond; zo als het bewijs daar van nog voor handen is. Vervolgens heeft hooggemelde Hertog bekrachtigd zekere Douarie en Lijftocht, welke Vrouwe Juliane van Wairde aan haren Gemaal, dezen Heere DANIEL VAN ALPHEN, reeds te voren had gegeven en gemaakt; blijkende de daar van zijnde Perkamente Brieven van den 5 Maij des jaars 1449., in welk jaar die zelfde Heer DANIEL VAN ALPHEN, het Schoutsampt van Lisse heeft bediend en waargenoomen, uitwijzens een daar van als nog voor handen zijnde Perkamente Brief, gegeven op den 18 Maij 1449., hebbende onder uithangen aan enen door de plieke gestoken franchijnen staarte in Groenen Wassche met zijn Wapen en Naam gedrukt Zegel. Deze Heer DANIEL VAN ALPHEN JANSZOON is, zonder mannelijk oir natelaten, overleden.
2. De Heer DAMAS VAN ALPHEN, die volgt.
3. Heer ELBERT VAIN ALPHEN is geweest Vrijheer van Hoenpell; en Geheime Raad van Arnold van Egmond, Hertog van Gelre en van Gulik, Graaf van Zutphen; blijkens dezen ’s Hertogen Brief van den 3 Maart 1443. Ook deze Heer is zonder mannelijk oir overleden.
4. DIRK VAN ALPHEN was in den jare 1423. onder de Welgeboren Mannen van Lisse, volgens de daar van nog voor handen zijnde Bescheiden van den 15 Maij des gezegden jaars. En is deze Heer ongehuwd overleden.
5. Van ROELOF VAN ALPHEN vinden wij niets bijzonders; dan alléén, dat Hij een Zoon, genaamd DANIEL VAN ALPHEN heeft gewonnen, welke door Hertog Maximiliaan van Oostenrijk en Vrouwe Maria van Bourgondien, zijne Gemaalinne, als Graaf van Holland, is verlijdt met enige Landerijen, gelegen onder den Ambachte van Lisse, genaamd: De Spekken; ingevolge van den daar van zijnde Leenbrief van den 7 Augustj des jaars 1479. Deze Heer DANIEL VAN ALPHEN ROELOFSZOON is insgelijks ongehuwd gestorven.
6. Dus is ook van JAN VAN ALPHEN weinig meer bekend, dan dat Hij heeft gehad een Zoon, genaamd: DIRK VAN ALPHEN, die, eerst te Leijden hebbende gewoond, vervolgens zijn woonplaats heeft overgebragt na Gouda, en aldaar, oud en ziekelijk zijnde, voor Schepenen dier Stad op den 10 Augustj 1479. heeft verleeden zekere Volmagt op drie zijner goede Vrienden en Bekenden, te Leijden woonachtig, ten einde dezelve zijne Vrienden, voor hem en in zijnen naam, alle zijne zaaken wilden vereffenen, redden en zijne vaste goederen verkoopen; als ook verders dezelven, verkoft zijnde, in zijnen naarne aan de Kopers transporteeren en overdraagen: gelijk zulks alles dan ook, in gevolge der als nog voor handen zijnde bewijzen, is geschied.

Ook van dezen DIRK JANSZOON VAN ALPHEN zijn geene Kinderen overgebleven.

Doch geheel anders is het gelegen met Heer DAMAS VAN ALPHEN, den tweeden, hier boven vermelden, Zoon van Heer JAN VAN ALPHEN en Vrouwe Lijsbeth van Teijlingen, van wien wij nu nader zullen spreeken, en wiens Afkomelingen nog tot op dezen dag worden gevonden. Heer DAMAS VAN ALPHEN nu, die ten wijve had Jacquelina van Montfoort Heeren Corstiaan’s dochter, wordt gevonden in ’s Lands Chronijken voor en in den jare 1420., als tot de Hoeksgezinden behorende; en is ook in dat zelfde jaar, bij ’t begin der tegen de Kabbeljauwsgezinden ondernomene vijandlijkheden, in de kracht zijns levens, en terwijl zijn Heer Vader nog in leven was, ongelukkiglijk gesneuveld; nalaatende twee Zoonen; CORSTIAAN en DIRK VAN ALPHEN.

1. CORSTIAAN VAN ALPHEN, die Volgt.
2. DIRK VAN ALPHEN heeft te Leijden gewoond; en is aldaar getrouwd met Anna Paidse Pieters dochter; bij dewelke Hij heeft gewonnen en nagelaten een Zoon, insgelijks DIRK genaamd; en welke DIRK DIRKSZOON VAN ALPHEN is geweest; Veertig-Raad der Stad Leijden van den jare 1481. tot in den jare1501.; gelijk Hij ook aldaar te meermaalen het ampt van Schepen heeft bediend; en is te Leijden in den jare 1501. kinderloos overleden.

CORSTIAAN VAN ALPHEN nu, de oudste Zoon van Heer DAMAS VAN ALPHEN en Vrouwe Jacquelina van Montfoort, wordt in ’s Lands Historien reeds vermeld op den jare 1430. Hij is getrouwd geweest met Lutgard van Sweten: en heeft nagelaten een Zoon, genaamd: -

DANIEL VAN ALPHEN, die ten wijve had Adelheide van Swieten Heeren Simon Frederiks zoon’s dochter. Deze Heer DANIEL VAN A’-PHFN was één der zes-en-vijftig Hollandsche Edelen, welken, op den 21 Julij van den jare 1468., den Hertog Karel van Bourgondien, als Graaf van Holland; nevens de Gedeputeerden der Hollandsche en Westfriesche Steden, in ’s Gravenhage ontvangen en gehuldigd hebben: Men vindt Hem ook vermeld als Meesterknaap der Houtvesterij van Holland in de jaren 1468 en 1489. Hij heeft, bij zijn overlijden, nagelaten drie Zoonen:

I. WILLEM; 2. DIRK; en 3. JAN VAN ALPIIEN.
1. Heer WILLEM VAN ALPHEN, Ridder, van wien in ene oude, nog ongedrukte, Hollandsche Chronijk op den jare 1473. met roem wordt gesprooken, is getrouwd geweest met Sijbilla van Vliet Heeren Gerrits dochter. Hij stierf in ’t jaar 1494, zonder mannelijk oir na te laten.
2. DIRK VAN ALPHEN , die volgt.
3. JAN VAN ALPHEN, die, in ’t jaar 1482. den Hertog Maximiliaan van Oostenrijk, als Vader en Voogd van zijnen minderjarigen Zoon Philips den II. Graaf van Holland, als Kapitein op de Vaart tegen die van Utrecht, diende; en getrouwd was met Josijna van Nijvelt Batholomees dochter; is, in den jare 1485, in ‘s Gravenhage gevangen gehouden wordende, insgelijks zonder mannelijk oir natelaten, gestorven.

DIRK VAN ALPHEN nu, de tweede Zoon van Heer DANIEL VAN ALPHEN en Adelheide van Swieten, is geweest een oprecht en getrouw Boezemvriend van Heer Reinoud van Brederode, die in den jare 1473. stierf; en heeft ten wijve gehad Jolende van Nortich. Ook deze Heer werd vervolgens, bij de Inlandsche en Burgerlijke troublen en oorlogen, in den jare 1477 te Vianen met enige andere Edelen gevangen genomen en tot op zijn dood, welke enige jaren daar naa voorviel, gehouden. Door deze en andere akelige gebeurtenissen dier verwarde tijden zijn verscheide aanzienlijke Hollandsche Familien, en onder dezen ook die van ALPHEN, geruineerd, verstrooid, en tot een minderen stand gebragt geworden. Deze DIRK VAN ALPHEN HEERE DANIELSZOON liet, bij zijn overlijden, na éénen Zoon, genaamd:

DANIEL VAN ALPHEN, die getrouwd is geweest met Margaretha Simons-dochter van Zijl; en zich vervolgens, zo ter zake van het gevangen neemen en houden van zijn Heer Vader, als om verdere bittere vervolgingen, waar aan als toen sommige Familien waren blootgesteld, te ontgaan; uit Holland, na het overlijden van zijn Heer Vader; en na dat Hij mede alvorens door den dood van zijne Echtgenoote was beroofd geworden; heeft geretireerd en naderhand te Keulen gewoond. Hij heeft insgelijks maar éénen Zoon nagelaten, wiens naam was SIMON VAN ALPHEN, die te Keulen enigen koophandel heeft gevoerd, en aldaar is getrouwd geweest met Catharina Metschaerdt Pieters-dochter, die Hem éénen Zoon, genaamd: PIETER VAN ALPHEN , heeft gebaard en tevens het leven afgelegd.

Deze PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN heeft, na dat zijn Vader was aflijvig geworden, het besluit genomen, om de matige vermogens, Hem van zijne Ouders opgekomen, tot het voeren van enen meerder uitgebreiden handel aan te leggen, waar toe Hij, door wijlen zijnen Vader, die (zo als gezegd is) zich te Keulen insgelijks reeds met het voeren van enige negotie had beziggehouden, ook was opgevoed; en, vermits Hij zeer wel begreep, dat, tot het bereiken van zijn oogmerk, veel beter gelegenheid was te Antwerpen, welke Stad in die dagen was de voornaamste Koopstad der Nederlanden, alwaar allerleij handel in veel groter bloei, dan wel te Keulen, was; zo heeft Hij zich met ter woon begeven na Antwerpen, in welke aanzienlijke Stad ook geen onvoordelige handel, geduurende verscheide jaren, door Hem werd gedreeven; tot dat Hij in de maand November des jaars 1576, wanneer het muitende Spaansche Krijgsvolk die Stad had bemagtigd en aldaar onmenschelijlijke verwoestingen, zo met verichriklijke brandstlichtingen, als met moorden en rooven, aangerecht; zich ook door de roofzieke klaauwen der woedende Soldaten van alle zijne bezittingen zag ontzet, zo dat Hem genoegzaam niets was overgebleeven, dan alléén zijn eerlijk en deugdzaam hart, ’t welk hier uit met vollen luister doorstraalde, dat Hij, vóórziende, uit het geen de nabuurige plaatsen was overgekomen het kwaad, dat zeer waarschijnlijk ook deze schoone Koopstad dreigde; een zeer aanzienlijke schat van juweelen, welken aan Hem, toen reeds enen zeer uitgebreiden handel in allerhande koopmanschappen doende; misschien niet lang, voor dit dezer toen bloeiende Koopstad overgekomen ongeval, door enigen zijner Buitenlandsche Correspondenten, om (des mogelijk) daar mede voor hun een zeer voordeeligen handel te doen; waren toevertrouwd; en welke kostbaare panden, als zijner getrouwe zorg aanbevoolen. Hij oordeelde boven alles te moeten bewaaren; heeft te saamen gepakt en met alle zorgvuldigheid bij den anderen gebonden; dezelven alzoo in een put geworpen, en op die wijze aan des baldaadigen Soldaats roofzugt onttrokken.

Dit toch verrichtte Hij alles in ’t verborgen en op de allergeheimste wijze; ook zelfs buiten weeten van zijne Kinderen, terwijl Hij zijne Echtgenoote alléén ene medegetuigen van dit geheim had gemaakt, op dat deze, indien Hij ongelukkiglijk mogte omkoomen, zulks naderhand konde openbaaren, daar en zo als het noodig was. Wanneer Hij nu dit verschriklijk onweder geheel en al, niet alléén uit Antwerpen maar ook uit gansch Brabant, zag geweeken, zo dat verder deswegens geene de minde vreeze meerder was overgebleven, zo heeft deze brave PIETER SIMONS VAN ALPHEN, daar Hij (gelijk ook veele anderen zijner Medeburgeren) van alle zijne goederen geheel en al was beroofd; echter geoordeeld verpligt te zijn, om den opgemelden kostbaaren schat, zijnen Buitenlandsche Vrienden toebehoorende en zijner bewaaring alléénlijk toevertrouwd, wederom uit den verborgen schuilplaats voor den dag te brengen; waarom Hij dan, op dat zulks toch ook in het geheim mogte geschieden, zich des nachts in dien opgemelden put heeft begeeven en alzo, met het uiterste gevaar zijns levens, deze kostelijke koopwaaren, door zijne getrouwe zorg alléén in veiligheid bewaard gebleeven, daar uit gehaald, en dezelven allen vervolgens aan hunne vorige rechte Eigenaars wederom ter hand gesteld. Hij ondervond ook wederom deze zijne trouw aan gene ondankbaren te hebben betoond, naar dien deze zijne Correspondenten, dus op het onverwachtst hunne kostbaarheden, door de zo zeldzaame trouw van dezen deugdzaamen Man terug bekomende, door deze zonderlinge edelmoedigheid als in verwondering werden weggerukt en opgetogen; van zuivere liefde tot weezenlijke weldadigheid blaakten; en poogden op alle mogelijke wijzen ’s mans wonderbaare eerlijkheid met spreekende en allezins doorstraalende preuven van ene oprechte erkentenis te beantwoorden, en op de mildadigste wijze te vergelden: waarom Zij Hem, uit eige beweeging, door hunne vermogens zodanige middelen verschaften, die Hem overvloediglijk in staat stelden, om op nieuw koophandel te drijven, waar door Hij, met Gods genadenrijken bijstand, in zodanigen gelukkigen toestand is geraakt, dat Hij niet alleen voor zich en zijn Huisgezin op ene eerlijke wijze een behoorlijk en onbekrompen beslaan heeft konnen gewinnen; maar zelfs,door zijne onvermoeide naarstigheid en noeste vlijt,allengskens tot die vermogens, welken Hij te voren had bezeeten; ja zelfs tot meerder bezittingen; geraken.

Van deze merkwaardige gebeurtenis berust als nog het oude Getuigschrift onder de Nazaten van dezen Man; terwijl daar aan ook met den Verdienden lof is Gedacht door wijlen den Hooggeleerden Heere Arnoldus Drakenborch in Oratione Fenubri, publice dicta a. d. 25 Februarii 1743. in obitum Celeberrimi ac plurimum Venerandi HIERONIMI SIMONS VAN ALPHEN, SS. Th. Doct. & in Academia Traiectina Professoris Ordinarii; van welken beroemden Man straks nader zal worden gesprooken. Deze hier voren gemelde PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN heeft, geduurende zijnen meesten leeftijd, volgende de in die dagen al meest gebruikelijke eenvoudige gewoonte, zijn Geslachtnaam VAN ALPHEN achtergelaaten en Zich zelven dus doorgaans genaamd PIETER SIMONS, waar door het gebeurd is, dat ook zijn jongde Zoon, genaamd: CORNELIS (van wien straks nader) zich steeds deed noemen CORNELIS SIMONS; terwijl echter dezes Afkomelingen, op dat zij niet geheel mogten vervreemden van het oud aanzienlijk Geslacht, waar aan zij hunnen oorsprong verschuldigd waren; wel den naam van SIMONS, bij den welken zij reeds bekend waren, hebben behouden; doch ook tevens hunnen Geslachtnaam VAN ALPHEN daar bij gevoegd; en zich dus SIMONS VAN ALPHEN doen noemen; tot dat eindelijk door de latere Afkomelingen, sedert ruim LXX jaren, de naam van SIMONS is geheel achter gelaten; zo als zulks straks nader zal worden aangetoond.

Onze PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN nu, zijnde Koopman te Antwerpen, is aldaar getrouwd met Anna Cornelisdochter Hauwaert,die Hem aldaar twee Zoonen heeft gebaard, met welke Vrouw Hij ook, naderhand zijn woonplaats veranderd en dezelve na Holland overgebragt hebbende, te Leijden heeft gewoond, alwaar vervolgens deze zijne Vrouw is gestorven en begraven; gelijk ook Hij, schoon te Rotterdam in een zeer hogen ouderdom gestorven zijnde, mede aldaar bij zijne Vrouw, doch enige jaren later, is begraven geworden. De twee Zoonen, aan onzen PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN uit Anna Cornelisdochter Hauwaert geboren, waren genaamd: SIMON VAN ALPHEN, en CORNELIS SIMONS VAN ALPHEN, welke beiden in ’t vervolg ook twee eige Zusters uit liet in Brabant niet onbekend geweest zijnde Geslacht van Manaart tot hunne Vrouwen hebben gehad; en ook beiden zijn geworden de Stamvaders van twee Takken van het oude Geslacht van ALPHEN , het welk door hen is voortgeplant zo dat uit deze beide Takken thans nog enige weinige wettige Mannelijke Descendenten in leven zijn, die allen straks zullen worden gemeld: terwijl alle andere Persoonen, welken, zo in Holland, of Brabant, of Gelderland, als elders, worden gevonden , die denzelfden naam van ALPHEN voeren, (hoedaanigen er sommigen zijn) en alhier niet worden vermeld; tot dit oude aanzienlijke Geslacht, waar van wij hier den echten Geslachtboom opgeven, niet behooren; immers niet door wettige geboorten daar uit zijn voortgesprooten. — Wij zullen nu eerst spreeken van SIMON, als den eersten of oudsten Zoon van onzen voornoemden PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN, en van zijne Mannelijke Descendenten (want, de Vrouwelijke Afkomelingen zal men hier ook vervolgens, even als hier boven in deze zelfde Geslachlijst, stilzwijgende passeeren; naardien de Dochters door hare Huwelijken in andere Geslachten overgaan; en dus, volgens ’t bekende zeggen van Ulpianus, Muiler familiae suae, & caput, & finis est) tot op dezen tegenwoordigen tijd: en vervolgens, dezen Tak afgehandeld hebbende, tot dien van CORNELIS SIMONS, als den tweeden of jongsten Zoon van den gemelden PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN, overgaan.

I. SIMON VAN ALPHEN is getrouwd geweest met Elisabeth Manaart, tweede Dochter van Hieronijmus Manaart, een zeer geacht Koopman te Antwerpen. Hij heeft gewoond en koophandel gedreeven te Leijden, en is ook aldaar op den 10 Junij 1592 overleden; nalatende twee Zoonen; te weeten: 1. JAN en 2. DANIEL VAN ALPHEN.
1. JAN VAN ALPHEN, die getrouwd is geweest met Geertruid Paulus-dochter Buis, heeft insgelijks te Leijden gewoond, en is aldaar overleden in den jare 1678 in den zeer hogen ouderdom van omtrent honderd jaren; hebbende geteeld vijf Zoonen: a. WILLEM; b. SIMON ; c. JAN; d. BARTHOLOMEUS , en e, PAULUS VAN ALPHEN.
a. WILLEM VAN ALPHEN is geweest Secretaris van den Hove van Holland, Zeeland en Friesland, in ’s Gravenhage, sedert den 20 September 1631. tot den 27 September 1684., wanneer hij daar van afstand deed ten behoeve van zijn Schoonzoon Mr. Pieter van Hurck, die met eene zijner Dochteren, genaamd: ANGELA VAN ALPHEN; was getrouwd. Hij heeft het bij allen, die de Rechtsgeleerde Practijk voor de respective Hoven van Justitie in Holland oefenen, zeer bekende en nog ten deezen tijde niet ongeachte Formulierboek, zo van allerhande Requesten, Mandamenten, Conclusien; als van andere Memorien, Advertissementen van Rechten, en soortgelijke Schrifturen, genaamd: PAPEGAY: tesaamen gesteld en uitgegeven, het welk verscheide maalen is herdrukt, en nog hedendaags in ieders handen wordt gevonden. Deze waardige Man, van wien onder anderen ook gesproken wordt in het Groot Algemeen Woordenboek van D. van Hoogstraten &
J. L. Schuer, heeft twee Vrouwen gehad en bij dezelve verscheide Kinderen, waar onder drie Zoonen, gewonnen; te weeten; bij zijne eerste Vrouwe Catharina Doublet, éénen Zoon, JAN VAN ALPHEN, van wien de Moeder in het Kraambedde is overleden; en die zelfs ook slechts enige weinige maanden geleefd heeft: en bij zijne tweede Judith van Clevestein, twee Zoonen; welker oudste, genaamd: JAN ARNOLDUS VAN ALPHEN, op den 13 Junij 1665. in een Zeeslag tegen onze trouwlooze Nabuuren, de Engelschen, zijn leven ten dienste van het Vaderland, in den ouderdom van omtrent XXII. jaren, en ongehuwd, verloor; terwijl dezes Broeder SEBASTIAAN VAN ALPHEN alleenlijk den ouderdom van twee maanden heeft bereikt. Dus is deze brave Man, zonder Mannelijk oir natelaaten, in de maand Junij van den jare 1691, in den ouderdom van bijna LXXXIII jaren overleden.
b. SIMON VAN ALPHEN is geweest Raad en Fiscaal van Nederlands Indien te Batavia, en had ten wijve Johanna Hendriksen Weduwe van den Capitein van Aelst; bij dewelke Hij een Zoon, genaamd: ANTONIJ VAN ALPHEN; heeft geteeld, dewelke ongehuwd is overleden; en dus is ook uit dezen geen Mannelijk oir nagebleeven.
c. JAN VAN ALPHEN is geweest Opperkoopman in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie op Amboina, en getrouwd met Eva Greveraets, en heeft, bij zijn overlijden, nagelaten éénen Zoon, mede als zijn Vader en Grootvader, genaamd: JAN VAN ALPHEN, die geweest is Solliciteur-Militair in ’s Gravenhage, en getrouwd met Elizabeth ten Ham; en, bij zijn overlijden, voorgevallen in October 1684, heeft nagelaten éénen Zoon, al mede genaamd: A. JAN VAN ALPHEN; en ook ene zwangere Weduwe, uit dewelke, vijf maanden na zijn ’s Vaders dood, werd geboren een tweede Zoon: genaamd: B. WILLEM JAN VAN ALPHEN.
A. JAN VAN ALPHEN is, even als zijn Vader, geweest Solliciteur-Militair in ’s Gravenhage, en heeft bij zijn eerste Vrouw, Adriana Petronella Bollandt, geteeld drie Zoonen: WILLEM; OTTO FREDERIK; en JAN ENGELBERT VAN ALPHEN; welke laatste in zijn eerste jeugd is gestorven; en bij zijne tweede Vrouw, genaamd; Maria van der Haar, éénen Zoon, genaamd: BONIFACIUS VAN ALPHEN; dewelke maar weinige maanden heeft geleefd. Wijders is deze JAN VAN ALPHEN op den 14 April 1759. in den ouderdom van LXXXIII. jaren overleden te Leijden, werwaards Hij, sedert weinige jaren voor zijn dood, zijne woonplaats had overgebragt. Hij liet na deze twee straks gemelde Zoonen: WILLEM; en OTTO FREDERIK VAN ALPHEN: van welken de oudste, WILLEM VAN ALPHEN, insgelijks Solliciteur-Militair in ’s Gravenhage en getrouwd met Anna Maria Scheurleer, aldaar, zonder Kinderen natelaten, is overleden; en de jongde, OTTO FREDERIK VAN ALPHEN, zich begeeven hebbende na Parimaribo in de Colonie Suriname, is aldaar getrouwd met Johanna Catharina van Leeuwaarden, en mede kinderloos, gestorven.
B. WILLEM JAN VAN ALPHEN is geweest Notaris en Procureur in ’s Gravenhage, wiens eerste Vrouw was Maria van Kern; welke overleden zijnde, hertrouwde Hij met Cornelia van den Berg; en stierf aldaar in den jare 1746, zonder Mannelijk oir natelaten.
d. BARTHOLOMEUS VAN ALPHEN is te Leijden, ongehuwd, overleden.
e. Doch PAULUSVAN ALPHEN, die ook te Leijden heeft gewoond, is aldaar getrouwd met Maria Constant, welken, te saamen geene kinderen geteeld hebbende, mede aldaar zijn overleden.

Zo dat er van dezen hier voorgemelden JAN VAN ALPHEN en GERTRUID BUIS thans geen Mannelijk oir in Leven is.

2. DANIEL VAN ALPHEN is geweest Raad in de Vroedschap; vervolgens Schepen; en daar na Burgemeester der Stad Leijden; mitsgaders Ontfanger van des Gemeene Lands Middelen over Leijden en Rhijnland; Hij had ten wijve Maria Dirk Gerritszoon’s dochter van Hoogeveen, bij dewelke Hij heeft geteeld en ook, bij zijn overlijden; voorgevallen op den 11. October 1692., nagelaten vijf Zoonen; met naamen : α. SIMON; β. GERRIT; γ. JOHANNES; δ. DANIEL; ε. en PIETER VAN ALPHEN. Van welken, ieder bijzonder, wij de Mannelijke Descendenten zullen melden.

α. SIMON VAN ALPHEN is geweest Veertig in Rade der Stad Leijden; mitsgaders Ontfanger van des Gemeene Lands Middelen over Leijden en Rhijnland; en gestorven op den 23 October 1669. Hij was tweemaal getrouwd geweest; de eerstemaal met Susanna Elias-dochter van Ceulen, dewelke Hem éénen Zoon, genaamd: A. DANIEL VAN ALPHEN: gebaard hebbende, in het kraambedde stierf; en de tweedemaal met Magdalena de Hertogh van Orsmael, uit dewelke Hij nog vier Zoons heeft gezien; te weeten: B. JAN; SIMON, die maar twee maanden heeft geleefd; C. SIMON; en D. DIRK VAN ALPHEN.

A. DANIEL VAN ALFHEN is getrouwd geweest met Geertruid Triglandius; Hij was Raad in de Vroedschap, vervolgens Schepen; en daar na Burgemeester der Stad Leijden; alwaar Hij ook tweemaal de driejaarige commissie van Hoofd-Officier heeft waargenomen; en eindelijk, in den ouderdom van LXXIII jaren, op den 28 Junij 1711., zonder Mannelijk oir na te laten, is overleden.
B. JAN VAN ALPHEN is getrouwd geweest met Anna Swanevelt Weduwe van Mr. Cornelis van der Meer. Hij'was Hoofdman, of Capitein, van de Schutterij der Stad Leijden, alwaar Hij in den jare 1680., kinderloos, is overleden.
C. SIMON VAN ALPHEN is op den 15 April 1730. te Delft in den ouderdom van LXXX. jaren, ongehuwd, overleden; doch te Leijden begraven
D. DIRK VAN ALPHEN is, geduurende XX jaren, geweest Hoofdman, of Capitein, van de Schutterij der Stad Leijden; mitsgaders Schout van den Banne van Stompwijk, Wilsveen, Tedingerbroek, en den Leijdschendam; en op den 12 November 1701., insgelijks ongehuwd, overleden.

β. GERRIT VAN ALPHEN was eerst Onder-Secretetaris (dien men thans noemt Secretaris van de Rekenkamer) en vervolgens Griffier der Stad Leijden; en getrouwd met Maria Cornelisdochter van Dorp, bij dewelke Hij gewonnen heeft drie Zoonen, waar van ’er twee, beiden genaamd, CORNELIS VAN ALPHEN, in hunne eerste jeugd zijn overleden, en de overgebleven en door Hem bij zijn overlijden, voorgevallen op den 25 December 1662., nagelaten Zoon was genaamd: DANIEL VAN ALPHEN, die geweest is Raad in de Vroedschap; vervolgens Schepen; en daar na Burgemeester der Stad Leijden, alwaar Hij op den 12 November 1725., in den ouderdom van LXXIII jaren , ongehuwd, is overleden.

γ. JOHANNES VAN ALPHEN was Commis bij zijn Broeder SIMON, den Ontfanger van des Gemeene Lands Middelen over Leijden en Rhijnland (zo straks sub Litt. Α. gemeld) en getrouwd met Catharina Abrahamsdochter Commelin; en is te Leijden, in het jaar 1655., zeer onverwacht aan een heete pestkoorts overleden; nalatende éénen Zoon, genaamd: ABRAHAM VAN ALPHEN, die te Leijden is geweest Raad in de Vroedschap; vervolgens Schepen; daar na Burgemeester; als ook Hoofd-Officier dier Stad; en getrouwd met zijne volle Nichte, MARIA GERRITSDOCHTER VAN ALPHEN. Hij stierf aldaar den 27 October 1721. zonder kinderen natelaten.

δ. DANIËL VAN ALPHEN, die volgt.

ε. PIETER VAN ALPHEN is te Batavia in Nederlands Oost-Indien getrouwd geweest met Helena de Sterke, en aldaar, zonder kinderen geteeld te hebben, overleden.

DANIËL VAN ALPHEN (zo straks sub Litt. δ vermeld) is eerst geweest Secretaris van den Banne van Stompwijk, Wilsveen, Tedingerbroek en den Leijdschendam; daar na Secretaris van de Weeskamer der Stad Leijden; en vervolgens, zijn oudsten Broeder SIMON VAN ALPHEN (van wien straks sub Litt. α. is gemeld) overleden zijnde, geworden Raad in de Vroedschap; daar na Schepen; wijders Burgemeester dier Stad. Hij is tweemaal getrouwd geweest. Zijne eerste Vrouw was Cornelia Foijtsdochter van Sijp, bij dewelke Hij éénen Zoon verwekte, genaamd: DANIEL VAN ALPHEN, die maar weinige dagen leefde. Wijders is Hij, deze zijne eerste Vrouw Hem door den dood ontrukt zijnde, hertrouwd met Tanneke Johannes dochter- Derramout, uit dewelke Hem, onder meer kinderen, werden geboren vier Zoonen, welker één slechts drie a vier uuren heeft geleefd, terwijl Hij de drie andere Zoonen, met naamen: A. DANIEL; B. JAN; en C. SIMON VAN ALPHEN, bij zijn overlijden, voorgevallen op den 31. Julij 1673., heeft achtergelaaten. En dezer Mannelijke Descendenten zullen hier vervolgens, ieder in ’t bijzonder, worden opgenoemd,

A. DANIEL VAN ALPHEN is geweest Raad in de Vroedschap; vervolgens Schepen; en daar na Burgemeester der Stad Leijden. Hij trouwde zijne Nichte, Geertruid van der Maarsche, wier Vader Pieter van der Maarsche, Griffier der Stad Leijden, ten Vrouwe had Geertruid Cornelis-dochter van Dorp, Zuster der Vrouwe van zijns Vaders Broeder Gerrit van Alphen, (straks sub Litt. β. vermeld) welker Vaderlijke Grootmoeder was Clara, vierde dochter van Hieronijmus Manaart, en Zuster van Elisabeth Manaart, Vrouw van zijnen Overgrootvader SIMON VAN ALPHEN ; (zo als wij straks fub No. I. hebben gezien) als ook Zuster van Johanna Manaart, Vrouw van CORNELIS SIMONS VAN ALPHEN; Broeder van dezen zijnen Overgrootvader, gelijk men hier onder fub No. II. zal zien. Bij deze zijne Vrouw gewan Hij vijf Zoonen, van de welken één, genaamd: DANIEL, en twee, beiden genaamd: PIETER, slechts weinige dagen hebben geleefd: terwijl de twee anderen, met naamen, a. DANIEL en b. PIETER VAN ALPHEN, beiden zijn getrouwd geweest en kinderen hebben nagelaten, zo als wij straks fub Litt. a. en b. zien zullen. Deze wakkere Man was zeer ervaaren inde Latijnsche en Grieksche Taalen; als ook in de Oudheden en Historien, zo van die, als van andere Volkeren; daar bij een groot Rechtsgeleerde, zo der Romeinsche als der Vaderlandsche Rechten; en voegde bij zijne ongemeene kunde in de oudere en latere Geschiedenissen dezer Landen, en in de wettige Voorrechten en Gerechtigheden des Vrijen Volks en der Steden, ook ene uitmuntende Vrijheids- en Vaderlandsliefde, gepaard met een doorschrander oordeel; minzaame nederigheid; en vriendelijke deftigheid; zo dat Hij onder de niet weinige sieraaden der Magistraatspersoonen, op welken de Stad Leijden steeds heeft mogen roemen, te recht mag worden geteld. Niet zelden heeft Hij ook de rechten des Volks, des geheelen Vaderlands, en ook bijzonder der Stad Leijden, geduurende den tijd van LII jaren, in de welken Hij is geweest Lid der Vroedschap van die Stad, manmoedig en met klem van redenen, tegen allen onwettigen aanval, zo bij monde als bij geschrifte, verdeedigd; waarom ook de loflijke Regeering dier Stad Hem in den jare 1706., toen Hij met de waardigheid van Eersten en Presideerenden Schepen was bekleed, ten blijke barer erkentenis voor zijne der Stad beweezene uitneemende diensten, heeft vereerd met een bijzonder geschenk, zijnde een zilver vergulde Bokaal met zijn deksel, fraai gewerkt en pronkende met het gekroonde Wapenschild der Stad, ten wederzijden gehouden wordende door twee staande Leeuwen; nevens ene gelijke zilver-vergulde Soucoupe, waar op geplaatst is deze volgende inscriptie:

Do: D: V: Alphen, D: F:

Qui populi leges, et jura tuere Senatus

Dum fluit ingenua pagina Scripta manu,

Munera tu Batava, judex licet, accipe dextra,

Quae dedit haec, debet plus tua Leijda, tibi.

Welk dichtstukje, op last der ten dien tijde regeerende Burgemeesteren dier Stad, door hunnen Secretaris, den zoetvloeijenden Dichter, Mr. Johan van Groenendijk, is vervaardigd: en wordt dit Geschenk nog ten huidigen dage, als een waardig en dierbaar Monumentum Familiae, onder dezes braven Mans Nakomelingen getrouwelijk bewaard. Deze waardige Man stierf te Leijden op den 10 Julij des jaars 1733. in het LXXXIIIe jaar zijns ouderdoms.



a.
DANIEL VAN ALPHEN is geweest Secretaris der Vierschaar van ’s Lands Universiteit te Leijden, en tevens Ontfanger van den Reëlen Honderdsten Penning of der Heele Exraordinaire Verponding aldaar; vervolgens Onder-Secretaris (thans genaamd Secretaris van de Rekenkamer) en daar na Griffier dier Stad: Hij trouwde met Sara Nicolaasdochter van Banchem; die Hem vier Zoonen heeft gebaard, van dewelken één, genaamd : NICOLAAS , slechts eenige maanden; en de andere, genaamd: ABRAHAM, alleenlijk weinige minuten, geleefd hebben: Hij heeft bij zijn overlijden, voorgevallen op den 25 April 1727., nog twee Zoonen, met naamen: 1. DANIEL; en 2. NICOLAAS VAN ALPHEN, achtergelaten.
1. DANIEL VAN ALPHEN is geboren den 7 November 1713.en getrouwd den 19 November 1742. met Eleonora Bonenfant, geboren den 24 Maart 1721. Zij is een dochter van Pieter Anthonij Bonenfant, Zoone Jans ex Judith Lobel; en van Johanna Ghijs dochter Adriaans ex Eleonora van Roijen. Hij werd in ’t jaar 1734. aangesteld tot Commissaris van de Huwelijksche Zaken der Stad Leijden; vervolgens in ’t jaar 1742. verkooren tot Veertig in Raade; in ’t jaar 1747. tot Weesmeester; en in ’t jaar 1748, tot Schepen van dezelve Stad; en verders in ’t jaar 1749., afstand doende van zijn Raads- en Schepens-plaats , tot Griffier dier Stad: van welken dienst Hij, na zijn voorafgaand verzoek, bij Resolutie der Groote Vroedsckap van den 9 November 1778; met behoud van den eertitel, is ontslagen. Hij en gemelde zijne Huisvrouwe hebben geene kinderen geteeld ; doch genieten als nog op heden , den 14 Junij 1785., door Gods zonderlinge goedheid, een gezeegenden ouderdom onder het genot van allen wenschelijken welstand. Hij, die Lid is van verscheide Geleerde Genootschappen, is de Schrijver van zeker Tractaatje nopens der Overheden Recht in het Kerkelijke, het welke, gevoegd bij enen herdruk van ene andere Verhandeling, voerende den titel: Het Predikampt en ‘t Recht der Kerke, bepaald naar de Regelen van Gods Woord, en de gronden van onze Reformatie: voor meerder, dan een eeuw, te weten, in den jare 1660., door den zeer beroemden Heere Lambert van Velthuijsen voor ’t eerst in ’t licht gegeven; door Hem (doch, zonder melding van zijn naam) in den jare 1755. onder den titel van het Recht der Overheden over Kerkelijke Persoonen en Zaaken in twee Verhandelingen voorgesteld en verdedigd; te Leijden is gedaan drukken en uitgegeven; en is vervolgens dit gezegde Tractaatje andermaal, (de vorige uitgave reeds geheel uitverkocht zijnde) door den Schrijver merkelijk vermeerderd; in een geschikter orde gebragt, en met een Voorrede, waar in Hij de Historie en het Oogwit van dit zijn Geschrift der Waereld mededeelt; voorzien, in het volgende jaar 1756. (doch wederom zonder naamsmelding) te Leijden in ’t licht gekomen, onder dezen titel: Het Recht der Overheden omtrent Kerkelijke Bedieningen.

Ook heeft deze Man de Beschrijving der Stad Leijden, waar van het Eerste Deel uit de onvermoeide hand van den wakkeren Heer Frans van Mieris in den jare 1762. te voorschijn kwam; en de uitgave van het Tweede Deel geheel achterbleef, vermits die Heer van Mieris, dat Tweede Deel nog niet hebbende afgewerkt, in het volgende jaar overleed; verder voltooid, zo dat het zelve Deel, waar van men bijnaa de helft aan dezen Heer DANIEL VAN ALPHEN te danken heeft, ook in den jare 1770. het licht zag; voorzien met de nodige Bladwijzers op die beide Deelen; als ook vaneen zeer ampel Voorbericht, waar in Hij zeer veele bijzonderheden, zo nopens de Voorouders; als nopens den Persoon van den Heere van Mieris en zijne uitgegeven Werken, verzeld van enige andere merkwaardigheden, der waereld mededeelt. Gelijk dan.nog deze zelfde Heer, die, schoon reeds hoog bejaard, thans nog zijn ledigen tijd geheel aan zijne geliefkoosde Letteroefeningen besteedt, in den jare 1784. de opgemelde Beschrijving der Stad Leijden met een Derde Deel, behelzende verscheide aanmerkelijke Bijvoegzels, heeft vermeerderd; en men eerstdaags nog een Vierde Deel, behelzende gelijkaartige Bijvoegzels, van ’s Mans vlijt te gemoet ziet; terwijl men van het opgemelde Derde Deel een zeer goed en nuttig Uittrekzel in het Zevende Deel der Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen aantreft. Men hoeft mede nog op meerder andere goede Voortbrengzels van dezes weldenkenden en Vrijheidlievenden Mans noeste vlijt, ten nutte en bevordering van de Vrijheid en het welzijn onzes Vaderlands, te hoopen, indien het den goeden God behaage, Hem in zijnen ouderdom genadiglijk te ondersteunen met alle daar toe nodige vermogens, en nog veele dagen, verzeld van allen wenschelijken welstand, genoegen, en zegeningen naar Ziel en Lighaam, tot zijnen tegenwoordigen, reeds verre gevorderden, leeftijd toe te doen. Dit, en al wat Hem nodig is voor tijden eeuwigheid, geve Hem de alléén goede God in Zijne gunste!

2. NICOLAAS AAN ALPHEN werd geboren den 21 Maij 1716. en trouwde den 23 Oclober 1753. met Johanna Bonenfant, geboren den 30 December 1725., die een volle Zuster is van de zo even (sub. N. 1.) gemelde Vrouwe van zijnen genoemden Broeder. Hij werd in ’t jaar 1748. aangesteld tot Regent van het Weeshuis der Stad Leijden; en in ’t jaar 1749. verkooren tot Veertig in Raade dier Stad in plaatse van zijnen gemelden, van die waardigheid afstand gedaan hebbende, Broeder; en vervolgens in het jaar 1757. tot Schepen; en verders in’t jaar 1767. tot Burgemeester: Ook heeft Hij tweemaal de driejaarige bediening van Hoofd-Officier der zelve Stad waargenomen. Hij is op den 12 Januari] 1784., zonder ook kinderen uit zijne Huisvrouwe te hebben verwekt, zeer subiet als in één ogenblik, door den dood weggerukt.

b. PIETER VAN ALPHEN is geweest een niet ongeacht Koopman te Amsterdam en aldaar getrouwd met Sara Maria Nicolaasdochter van de Capelle, bij dewelke Hij heeft verwekt vijf Zoonen; met naamen: DANIEL; JAN ISAAC; PIETER ; ABRAHAM en JACOB VAN ALPHEN; van dewelken PIETER ; en JACOB, in hunne vroege kindsheid zijn overleden; en JAN ISAAC In het XXVste jaar zijns levens, en nog bij het leven zijns Vaders, is aflijvig geworden. Zo dat ’er, bij dezes Mans overlijden, voorgevallen op den 6 September 1773. in het LXXXIe zijns ouderdoms, alleenlijk deze twee Zoons; 1. DANIEL, en 2. ABRAHAM VAN ALPHEN zijn overgebleven.

1. DANIEL VAN ALPHEN, geboren den 25 Augustus des jaars 1722. is Advocaat te Leijden, geniet op heden nog een gewenschten welstand, en is tot nog toe ongehuwd.
2. ABRAHAM VAN ALPHEN, geboren den 1 September 1729., is mede op heden nog zeer welvaarend, en insgelijks tot nog toe ongehuwd. Hij werd in den jare 1755. aangesteld tot Hoofdman, of Capitein, van de Schutterij der Stad Leijden; daar na in den jare 1761. verkoozen tot Veertig in Raade; en vervolgens in het jaar 1765. tot Schepen dier Stad: en is dus als nog een niet onwaardig Lid van de Vroedschap der Stad Leijden.
B. JAN VAN ALPHEN is geweest een zeer kundig niet ongeacht Rechtsgeleerde en Practizeerend Advocaat voor de Respective Hoven van Justitie in Holland; en trouwde in’s Gravenhage, alwaar Hij zijn woonplaats had gevestigd, met Wilhelmina Bort, oudste dochter van den zeer beroemden Rechtgeleerden Mr. Pieter Bort, genoeg bekend door zijne zeer geleerde en wel doorwrochte Werken, welke allen, als nog, bij allen Rechtskundigen in de hoogste achting zijn. Alle deze Werken van Mr. Pieter ter Bort heeft deze Heer Mr. JOHAN VAN ALPHEN te saamen in één Deel in Folio uitgegeven in den jare 1681., en daarvoor geplaatst ene breedvoerige, zeer geleerde, en alléén waare en zuivere Vrijheids- en Vaderlands-liefde ademende Voorrede, in dewelke Hij de aloude Oppermagt en Souverainiteit der Heeren Staaten van Holland en West Friesland ten klaarsten betoogd en tegen alle aanvallen verdedigd heeft. Hij overleed den 6 Maart 1709., nalaatende twee Zoonen; met naamen: a. DANIEL; en b. GERRIT VAN ALPHEN.



a.
DANIEL VAN ALPHEN is geweest Commis ter Secretarij van Holland in ’s Gravenhage, en aldaar getrouwd met Maria Magtilda Selhoff, die Hem drie Zoonen heeft gebaard, welker jongste, genaamd: PIETER DAVID VAN ALPHEN, alleenlijk den ouderdom van tien jaaren bereikte, toen Hij aflijvig werd: terwijl Hij de twee oudsten, met naamen: 1. JAN DANIEL; en 2. WILLEM BAREND VAN ALPHEN; bij zijn overlijden, voorgevallen op den 18 Maart van den jare 1760, heeft achtergelaten.
1. JAN DANIEL VAN ALPHEN is geweest Clerk ter Finantie van Holland, en op den 28 Juny 1775, in ’s Gravenhage, ongehuwd, overleden.
2. WILLEM BAREND VAN ALPHEN is getrouwd geweest met Petronella Montauban, dochter van Mr. Nicolaas Montauban, Raad en Pensionaris der Stad Rotterdam; bij dewelke Hij geene kinderen heeft verwekt. Hij is geweest Colonel van de Infanterie in dienst van deze Republiek; mitsgaders Raad in den Hogen Krijgsraad der Verëenigde Nederlanden, ten dien tijde in ’s Gravenhage resideerende; en overleed aldaar den 26 Junij 1782.



b.
GERRIT VAN ALPHEN is geweest Schout van Zoeterwoude; en op den 24 November 1769, ongehuwd, te Leijden overleden.
C. SIMON VAN ALPHEN is eerst geweest Secretaris van Zoeterwoude; en daar na aangesteld tot Secretaris van de Weeskamer der Stad Leijden, van welk ampt Bij, ter zake van zijnen hogen ouderdom, in den jare 1733. afstand deed. Hij is getrouwd geweest met Anna de Moor, bij dewelke hij éénen Zoon, genaamd: DANIEL VAN ALPHEN, heeft verwekt, en, bij zijn overlijden, voorgevallen op den 12 November 1736. in het LXXXIIIe jaar zijns ouderdoms nagelaten. En deze Zoon DANIEL VAN ALPHEN is geweest Boelhuismeester; mitsgaders Hoofdman, of Capitein, der Schutterij van de Stad Leijden. Dezes eerste Vrouw is geweest Sara Broedelet, bij dewelke Hij een Zoon, genaamd: DANIEL VAN ALPHEN, gewan: en, deze zijne Vrouw Hem door den dood omrukt zijnde, is Hij daar na hertrouwd met Anna Magdalena Carelsdochter de Moor; dewelke Hem geen Mannelijk Oir heeft gebaard. Hij heeft dan, bij zijn overlijden, voorgevallen op den 26 Februarij 1751, nagelaten zijn opgemelden Zoon, DANIEL VAN ALPHEN, die, Onderkoopman in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie zijnde, te Batavia, in den jare 1755, ongehuwd, is overleden.

Hier mede nu den eenen der twee Takken, waar in dit oude Geslacht door de twee Broeders, SIMON en CORNELIS, beide Zoonen van PIETER SIMONSZOON VAN ALPHEN , (hier voren breeder omschreeven) in hunner beide zijdsche Mannelijke Afkomelingen is voortgeplant en dus, sedert enige eeuwen, tot op dezen tegenwoordigen tijd nog overgebleeven; in het beschrijven der Mannelijke Afkomelingen van SIMON hebbende afgehandeld; zal ik nu overgaan tot den anderen Tak, en ook de Mannelijke Afkomelingen van CORNELIS, op die zelfde wijze, alhier opgeven.

II. CORNELIS VAN ALPHEN , die (zo als men hier voren, daar wij van zijnen Vader spraken, reeds heeft aangetekend) doorgaans zich CORNELIS SIMONS, met achterlating van zijnen Geslachtnaam VAN ALPHEN, door zijne Descendenten vervolgens wederom aangenomen; deed noemen, is getrouwd geweestmet Johanna Manaart, vijfde en jongde Dochter van den Antwerpsche Koopman Hieronijmus Manaart en Zuster van zijn Broeders, SIMON VAN ALPHEN, Vrouwe, zo als men hier voren, daar wij sub N. I, van den zelven hebben gesproken, mag zien. Deze, (schoon zijn Vader en Broeder hunne woonplaats na Holland hadden overgebragt) eenigen tijd te Bremen; vervolgens te Keulen, (alwaar Hij zijne Vrouw, die, vermits zij, den Gereformeerden Godsdienst omhelsd hebbende, zich ook daarom te Antwerpen niet zeker achtede, zich mede na Keulen had begeven, trouwde als ook naderhand te Frankfort aan den Maijn, gewoond en eenigen koophandel gedreven hebbende; heeft eindelijk, en wel in het laatst van de Zestiende Eeuw, zijn vaste woonplaats genomen in, de Nieuwe-Stad-Hanau, dewelke als toen eerst werd gesticht door verscheiden van de aanzienlijklte Nederlandschc Kooplieden, dewelken in den jare 1597. met den Graaf Philips Lodewijk van Hanau, die getrouwd was met Catharina Belgica, Dochter van Prins Willem den Eersten van Orante; zekere Capitulatie aangingen; niet alleen in opzigt van het bouwen van die Stad; maar ook in opzigt van het bestier aldaar voor het toekomende, met betrekking zo van het Kerkelijke als van het Burgerlijke, in welke beide punten zeer grote en aanzienlijke Voorrechten voor de Ingezeetenen dezer nieuwe Stad, en zulks wel voor eeuwig, werden bedongen. Hij is in deze Nieuwe-Stad-Hanau in den jare 1632, in het LXXIVe jaar zijns ouderdoms, overleden, nalatende zijne mede hoogbejaarde Weduwe, dewelke Hem vijf Zoonen had gebaard, van welken de jongde, genaamd: MELCHIOR, met zijnen Broeder, die weinig uitren na de geboorte, ongedoopt, overleed, te gelijk geboren, maar acht maanden heeft geleefd; en de derde, genaamd CORNELIS SIMONS VAN ALPHEN, in het XXIIe jaar zijns levens, ongehuwd, en bij het leven van zijn Vader, is aflijvig geworden. Dus zijn, bij zijn overlijden, alleen overgebleeven zijne twee oudste Zoonen; met naamen : 1. SIMON; en 2. HIERONIJMUS SIMONS VAN ALPHEN.

1. SIMON SIMONS VAN ALPHEN, geboren te Keulen ln den jare 1593, is getrouwd geweest met Susanna Abrahams-dochter Baek; en, deze Vrouwe Hem door den dood ontrukt zijnde, is Hij hertrouwd met Elisabeth Nosemans; na welker overlijden, Hij tot ene derde Vrouwe nam Elisabeth Rhodin, dewelke Hem nog enige jaren heeft overleefd. Bij zijne eerste Vrouw gewan Hij drie Zoonen; met naamen: CORNELIS; ABRAHAM; en SIMON SIMONS VAN ALPHEN, van welken de twee jongsten in hunne eerste jeugd zijn overleden. Uit zijne tweede Vrouw heeft Hij geen Mannelijk oir gewonnen; en bij zijne derde Vrouw heeft Hij geene kinderen geteeld. Hij is geweest, geduurende XXXII. jaren, Raad der Nieuwe-Stad-Hanau; en overleed aldaar in het LXXXe. jaar zijns levens op den 27 Januarij des jaars 1669., nalatende alleenlijk zijn eerstgeboren Zoon CORNEUS SIMONS VAN ALPHEN, die geweest is Raad en Burgemeester der Nieuwe-Stad-Hanau, getrouwd met Maria Graauw; en wijders aldaar in den jare 1690., in den ouderdom van LXX. jaren, kinderloos , overleden.
2. HIERONIJMUIS SIMONS VAN ALPHEN werd te Keulen, even als zijn Broeder SIMON, terwijl zijn Vader aldaar nog woonde; doch die, weinig tijds daar na, zijn woonplaats na Frankfort aan den Maijn overbragt, (zo als men straks aantekende) in den jare 1595. geboren. Hij is vervolgens in de Nieuwe-Stad-Hanau geweest een braaf en zeer geacht Koopman. Hij trouwde met Ida Gerards dochter Courhase, geboortig van Worms, bij dewelke Hij verwekte twee Zoonen; te wceten: HIERONIJMUS, en GERRIT SIMONS VAN ALPHEN, welken ook door Hem, bijzijn overlijden, voorgevallen in de Nieuwe-Stad-Hanau op den 26 November van ’t jaar 1641., terwijl zij beiden nog zeer jong waren, werden achtergelaten. Van deze twee Zoonen is de jongste, genaamd: GERRIT SIMONS VAN ALPHEN, geboren den 23 December 1633.; op den 5 Maart 1074. te Batavia in Nederlands OostIndien, ongehuwd, overleden. Doch, de oudste Zoon, genaamd: HIERONIJMUS SIMONS VAN ALPHEN, geboren den 17 Junij 1632., heeft zich vervolgens in de Nieuwe-Stad-Hanau, onder het opzigt zijner wakkere Moeder, dewelke haren Echtgenoot omtrent XXII. jaren overleefde; en van zijnen braven Oom SIMON SIMONS VAN ALPHEN, die zijnen jonger Broeder XXVIII. jaren overleefd heeft, tot den Koophandel, met een allerprijslijkden iever en lust, bekwaam gemaakt, en den zelven ook aldaar met veel roem en geen gering voordeel geöeffend. Hij trouwde aldaar, op den 4 Maart 1658., met Catharina van der Cruijce, gesprooten uiteen, in Vlaanderen en Brabant eertijds genoeg bekend, aanzienlijk Geslacht; doch, welker sommigen, mede ter zake in die Landen ais toen tegens de Gereformeerden hevig woedende vervolgingen , genoodzaakt werden hun Vaderland te verlaten en hunne woonplaats elders, alwaar zij met hunne Geloofsgenooten hunnen Godsdienst gerustelijk en vrijelijk mogten oefenen, te vestigen: Onder dezen was dan ook dezer Catharina’s Grootvader Henrik van der Cruijce, die zich toen in de nieuwlijks gedicht wordende Stad Hanau metter woon nederzette, en aldaar, op zijn overlijden, achterliet één Zoon, even als zijn Vader genaamd: Henrik van der Cruijce, die, geduurende XLVIII. jaren, is geweest Raad en Burgemeester van de gemelde zijne Geboortestad, en de Vader was van de gemelde Catharina van der Cruijce: dewelke haren Man, onzen HIERONIJMUS SIMONS VAN ALPHEN, die die insgelijks Raad der gezegde Nieuwe-Stad-Hanau is geweest, en aldaar op den 15 September 1692. is overleeden; heeft gebaard éénen dooden Zoon; en dan nog drie Zoonen; te weeten:

HIERONIJMUS; HENDRIK; en DANIEL SIMONS VAN ALPHEN, dewelken ook hunne deftige en godvruchtige ouders hebben overleefd.

Van deze drie Broeders is de jongste, genaamd: DANIEL SIMONS VAN ALPHEN,op den 16 April 1708. in het XXXIII. jaars zijns levens, ongehuwd, te Nieuw-Hanau gestorven. Doch, van de twee andere Broeders; naamlijk: HIERONIJMUS; en HENDRIK SMONS VAN ALPHEN, en hunner beiden Mannelijke Descendenten, zullen wij vervolgens nu afzonderlijk spreeken: naa dat men alhier met een enkel woord zal hebben vermeld, dat deze twee Gebroeders zijn geweest de laatsten, dewelken den naatn van SIMONS; door hunnen Overgrootvader, zo als hier voren reeds is aangetekend, aangenoomen en gevoerd; en door hunnen Grootvader en Vader behouden met bijvoeging van den Gellachtnaam VAN ALPHEN; ook hebben gebruikt, zo dat dezelve nanm SIMONS door dezer beider Gebroeders Afkomelingen geheel is, en als nog wordt, achtergelaten.

HIERONIJMUS SIMONS VAN ALPHEN werd geboren op den 23 Maij 1665. Hij is geweest een zeer waardig Euangeliedienaar eerst in het, nabij de Stad Leijden gelegen, vermakelijk Dorp Warmond; vervolgens te Zutphen; daar na te Amsterdam; en laatstelijk Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid aan Utrechts Hoogeschool, aan dewelke Hij, zo door zijne grote geleerdheid, als door zijne voortreflijke gaaven en uitmuntende deugden; in al het welk men Hem, als zijnde geweest in deze dagen een Eerste Fionkerstar aan den Euangelieschen Kerkhemel, steeds heeft aantemerken; geen geringen luister heeft bijgezet en zeer veel nuts, ten diende en opbouw der Euangeliekerk, toegebragt: zo dat Utrecht zich in volgende tijden steeds op dezen groten Man zal mogen verheffen. Ook zal dit alles der latere Nakomelingschap uit zijne nagelatene wel doorwrochte Schriften, welken Hij der Christelijke Kerk heeft medegedeeld, bestendig blijken. Men heeft van dezen groten Godgeleerden (behalven enige kleine Verhandelingen; als: de Usu Accentuum; en anderen; en ook enige gedrukte Latijnsche en Nederduitsche Redevoeringen) de volgende Werken: Oecotiomia Catechesis Palatinae. Specimina Analytica in Epistolas Pauli quinque, ratione ordinis temporis, quo scripta punt, priores;

in duos tomos divisa. Specimen Analijticum in Epistolam Pauli ad Ephesios. bij welken men mag voegen Fasciculi quatuor Tabularum Analijticarum: met zijne bewilliging, en bij zijn leven, door zijns Broeders Zoon HERMAN VAN ALPHEN, van wien, wij straks zullen spreeken, uitgegeven. Nog: De in XVI. Leerredenen vervatte Verklaring van den CXI Psalm. De Verklaring van Daniels IX. Hoofdstuk; met de daar achtergevoegde Geschiedkundige Bijlaagen. Verklaring van Paulus tweeden Brief aan de Corinthers. Verklaring van Paulus eersten Brief aan de Gemeente te Thessalonica. Verklaring van den eersten Algemeenen Zendbrief van den Apostel Petrus: en wijders Prophetische Bijlaagen tot den gemelden eersten Brief van Petrus. Waar bij nog komen: Verklaring van Paulus eersten Brief aan de Corinthers; en Verklaringen en Aanmerkingen ever enige Psalmen; en over het Lied van Moses: welke twee laatstgemelde stukken uit ’s Mans nageiatene Schriften, na zijnen dood, zijn in ’t licht gegeven. In alle welke Werken niet alleen ’s Mans grote geleerdheid in allerhande Wetenschappen, welker kennis tot het behoorlijk en verstandig verklaaren der Godgewijde Schriften hoogstnodig, ja volstrekt onontbeerlijk, is, ten klaarsten doorstraalt; maar ook tevens zijn allerschranderst oordeel en zonderlinge begaafdheid in het ontleden van het Heilig Bijbel-Woord; waarom ook de zeer geleerde en oordeelkundige Henricus Stochius aan dezen voortreflijken Man dit getuigenis geeft; dat Hij waarlijk in het Werk der Bijbelsche Ontleedkunde uitmunt, en voor niemand te wijken heeft.

Deze brave Man is driemaal getrouwd geweest, en heeft zijne drie Vrouwen overleefd. Zijne eerste vrouw was Judith Pietersdochter van der Maarsche, zijne Nichte en Zuster der Vrouwe van zijnen Neef DANIEL VAN ALPHEN, Zoone Daniels ex Tanneke Derramout, van wiens Vrouwe, en haar bloedverwantschap met dit Geslacht, wij hier voren fub N°. I Litt. A. gesproken hebben. Deze zijne eerste Vrouwe Hem door den dood, na dat Zij, weinige dagen te voren, van haren eenigden Zoon, HIERONIJMUS genaamd, die maar weinige uuren geleefd heeft, was verlost, op deu 19 Maij 1696. in het kraambedde ontrukt zijnde; is Hij op den 18 Maart 1698. hertrouwd met Martina Jansdochter Biler, dewelke Hem vier Zoonen; met naamen: HIERONIJMUS: JOHAN; HENDRIK; en JOHAN VAN ALPHEN; heeft gebaard, van welken de tweede en derde in hunne kindsheid zijn overleden, terwijl de oudste en jongste hunnen Vader hebben overleefd. Ook deze tweede Vrouw verloor Hij op het alleronverwachtst, wanneer Hij met dezelve een aangenaam reistogtje, geduurende de Academische Zomervacamie, na zijne Vaderstad Nieuw-Hanau, om aldaar zijn eenigden Broeder en nog levende Zusters, en alle derzelver Huisgezinnen, te bezoeken; en verders door de Keur-Paltzische Landen, om naar den verdrukten staat der in die Landen zich bevindende Hervormde Christelijke Kerken van naabij te vemeemen en de voornaamsten derzelven, naardien deze allen Hem zeer ter harte gingen, in oogenschijn te neemen; gedaan hebbende; zich, op zijne t’huiswaards reize na Utrecht, reeds te Keulen bevond; alwaar Zij, door een zeer hevig toeval aangetast zijnde, ook door een schielijken dood, op den 10 September 1719., werd weggerukt; en is haar Lijk mede aldaar begraaven.

Vervolgens is Hij andermaal, in den jare 1721., hertrouwd met Vrouwe Cornelia Jacobsdochter van der Toght, Weduwe van den Heer Caspar van Roijen, in zijn leven Raad in de Vroedschap en Burgemeester der Stad Utrecht, welke Hem, na ene negenjarige echtverbintenis, insgelijks op den 9 Augustij 1730. Door den dood ontrukt werd. Deze brave Man, van wien en zijne waare godvrucht; treflijke hoedanigheden; schranderoordeel; grote geleerdheid; en alle Christelijke deugden; men zien kan kortelijk de Kerkelijke Redevoering van den Heer Professor Albertus Voget, ter gelegenheid van dezes Mans afsterven te Utrecht gedaan; en breedvoeriger de hier voren reeds aangehaalde Oratio Funebris in obitum Hieronijmi Simons van Alphen, door den Heer Professor Arnoldus Drakenborch in de Latijnsche taal uitgesproken; is eindelijk te Utrecht, op den 7 November van den jare 1742., in het LXXVIII. jaar zijns ouderdoms, overleden; en dus, schoon hoog bejaard, echter nog veel te vroeg voor onze Hervormde Kerk, welker bloei en heil Hij, op alle wijzen en in alle oorden der Waereld, met alle zijne vermoogens deeds heeft bevorderd; en ook voor de Utrechtsche Hoogeschool, aan dewelke Hij steeds tot een eerste sieraad verstrekte. Zijne twee nagelaten Zoonen, Hem (als draks gemeld) uit zijn tweede Huwelijk geboren, waren α. HIERONIJMUS; en β. JOHAN VAN ALPHEN.

α. HIERONIJMUS VAN ALPHEN werd geboren den 9 Maij des jaars 1700. Hij is geweest een getrouw en veel geacht Euangeliedienaar eerst te Nieuw-Loosdrecht; vervolgens te Leeuwaarden; en laatst te Amsterdam. Geduurende zijnen Euangeliedienst te Leeuwaarden, trouwde Hij met Judith Anna Huber, die een Dochter was van Herman Huber, Lid der Gedeputeerde Staaten van Friesland; en Kleindochter van den wijdberoemden Rechtsgeleerden Ulricus Huber; doch heeft bij deze zijne Vrouwe geene Kinderen geteeld. Hij heeft ons, behalven ene Latijnsche Verhandeling de Terra Chadrach & Damasco, nagelaten zijne uitgebreide en weldoorwrochte Verklaringen van het XIV. & XXV. Hoofdstukken des Euangeliums van Mattheus; in de welken ’s Mans oordeelkundige geleerdheid allezins doorstraalt. Waarschijnlijk zoude de geleerde Waereld nog meerder goede vruchten van zijnen vlijt ten nutte der Christelijke Kerk hebben gezien, indien Hij niet , geduurende enige jaren voor zijnen dood, ware bezocht geworden met zware ziekten en ongemakken , en daar uit gevolgde lammigheid en veelerhande het lighaam en den geest verteerende kwaalen, waar aan Hij een geruimen tijd heeft gekwijnd, tot dat eindelijk de dood van dit zijn elendig aardsche leven op den 20 April 1758. een einde maakte.

β. JOHAN VAN ALPHEN werd geboren den 24 Maart 1710. Hij is geweest Raad in de Vroedschap en Schepen der Stad Gouda; en was op den 19 October 1745. getrouwd met zijne Nichte Wilhelmina Lucia van Alphen, Dochter van DANIEL JANSZOON VAN ALPHEN ex Maria Magtilda Selholf, van wien hier voren sub N0. I. Litt. B. a. is gesprooken. Hij heeft bij deze zijne Vrouwe geteeld drie Zoonen; met naamen: HIERONIJMUS; DANIEL; en MATTHEUS CORNELIS VAN ALPHEN; welker jongste slechts omtrent ééne maand heeft geleefd; en de tweede ook jong, in het vijfde jaar zijns levens, is overleden: terwijl de oudste, naamlijk: HIERONIJMUS VAN ALPHEN, geboren den 8 Augustj 1746., zijnen Vader, die op den 17 Januarii 1750. is aflijvig geworden; tot op dezen dag, den 14 Junij 1785., overleeft en enen gewenschten welstand geniet. Hij is thans Procureur Generaal van den Edelen Hove Provinciaal van Utrecht. Hij trouwde te Utrecht met Johanna Maria van Goens, die Hem drie Zoonen; met naamen: JOHAN; DANIEL; en HIERONIJMUS VA ALPHEN , heeft gebaard, en ook, bij haar overlijden, naagelaten; en welke drie Zoonen, tot op heden, in het genot van ene goede gezondheid, tot vreugde van hunnen Vader, in het leven zijn en in de vreeze des Heeren opwassen.

Deze zijne Echtgenoote Hem door den dood ontrukt zijnde, heeft Hij zich op den 8 Maij 1781. andermaal in den Echt begeven met Catharina Geertruid van Valkenburg, dochter van Mattheus Willem van Valkenburg, Raad in de Vroedschap en Burgemeester der Stad Haerlem, en Hoog-Heemraad van Rhijnland; enz. uit wier vruchtbaren schoot, welke Hem reeds twee Kinderen, éénen Zoon en ééne Dochter, doch beiden dood geboren, heeft gegeven; Hij van Gods goede hand nog meerder waarde Huwelijkspanden wenscht te ontvangen. Aan de noeste vlijt van dezen wakkeren Man, die Lid is van verscheide geleerde Genootschappen, is men, behalven verscheide zeer fraaije en godvruchtige Dichtstukken, verschuldigd ene Verhandeling over den Eed der Utrechtsche Bisschoppen, genaamd den Eed met zeven Stolen: dewelke gevonden wordt in het Tweede Deel der Werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leijden. Ook: Eenige Leerslukken van den Protestantschen Godsdienst verdeedigd; welk stuk door Hem in den jare 1775. is uitgegeven en voornaamlijk ingericht tegen J. A. Eberhard’s nieuwe Apologie voor Socrates, in het Hoogduitsch geschreven en iri het Nederduitsch overgebragt en aldus in het jaar 1773. uitgegeven. Nog: Theorie der schoone Kunsten en Wetenschappen; door Hem grotendeels overgenomen uit het Hoogduitsch van F. J. Riedel; en met veele Bijvoegsels, Aantekeningen, enz. vermeerderd; in twee Delen. Als meede: Dicht kundige Verhandelingen. Men heeft ook nog meerder nuttige vruchten van dezes waardigen Mans arbeidzaamen Geest, ter bevordering van alle aangeuaame en den Geest beschavende, en dus tot welzijn van het Menschdom strekkende, Wetenschappen,te verwachten, indien het den goeden God behaage, om zijne dagen, daar Hij thans in de kracht van zijn leven is, tot in enen gezegenden ouderdom uitterekken, en Hem met alle de daar toe nodige vermogens naar Ziel en Lighaam te begenadigen, en allerleije rampen an onheilen van Hem en zijn Huis gimltiglijk afteweeren. Dit, en en al wat Hem nodig is voor tijd en eeuwigheid, geve Hem de alleen goede God in Zijne gunde!

HENDRIK SIMONS VAN ALPHEN , werd geboren den 27 December 1671. Hij is geweest een voornaam Koopman in zijne Vaderstad Nieuw-Hanau; ook Raad en Burgemeester dier Stad; mitsgaders Colonel van de Burgerij, het welk aldaar een zeer aanzienlijk Ampt is, zo dat Hij, die het zelve bekleedt, altijd tevens is een Lid van den Stads Raad en een zeer groten invloed op den Krijgsraad der Burgerij heeft, en dus ook op de gemoederen der geheele Burgerij, die steeds op Hem ziet, als op den voornaamsten Voorstander en Bewaarder van alle de Voorrechten en Privilegien der Stad en Burgerije, uit krachte van hare met den Graaf aangegane Capitulatie, zo in het Kerkelijke als in het Burgerlijke, toekomende. Hij is ook te gelijk geweest Commercie-Raad van den Heer Graaf van Hanau; en, geduurende zijn gansche leven, wegens zijne kunde, oprechtheid, trouw, en andere voortreflijke hoedanigheden zeer gezien niet alléén, maar zelfs bemind, zo bij den Grave Johan Reinhard, den laatsten Mannelijken Afkomeling van het zeer oude en aanzienlijke Graaflijke Huis van Hanau, met wiens dood, voorgevallen in den jare 1736., dit Huis is uitgestorven; als bij den Prince Wilhelm, Landgrave te Hessen , den eersten Grave van Hanau uit het Doorluchtige Huis van Hessen-Cassel, aan welk Vorstelijk Huis dit schoone Graafschap Hanau, uit krachte van een tusschen die twee aanzienlijke Huizen, voor omtrent een Eeuw, gesloten Verdrag van onderlinge opvolging, wanneer in één dier beide Huizen het Mannelijk Oir mogte ontbreek en ; als toen is te beurt. gevallen.

Onze brave HENDRIK SIMONS VAN ALPHEN is tweemaal getrouwd geweest; eerst met Susanna van Asten, welke Hem vijf Zoonen heeft gebaard, welker jongste is dood geboren, wanneer ook de Moeder in het kraambedde is overleden: terwijl ook de vier andere Zoonen, met naarnen: HIERONIJMUS; HENDRIK; HENDRIK; en JACOB; allen slechts enige weinige maanden hebben geleefd. Van deze zijne Echtgenote dus beroofd zijnde, is Hij op den 30 Junij 1707. hertrouwd met Sara Jacoba van de Wall, die een dochter was van Henrik van de Wall, Raad en Burgemeester der Nieuwe-Stad Hanau, bij dewelke Hij zeven Zoonen heeft geteeld, welker jongste, genaamd: JAN JACOB , in het vierde jaar zijns levens is gestorven: terwijl Hij, bij zijn overlijden, voorgevallen op den is Februarij 1740., zijne zes andere Zoonen; met naamen: α. HENDRIK; β. HERMAN; γ. HIERONIJMUS ; δ .ISAAC; ε. FRANS ; en ζ. JOHAN VAN ALPHEN, heeft achtergelaten.

α . HENDRIK VAN ALPHEN werd geboren den 21 April 1708. Hij is geweest een Koopman te Amsterdam; en aldaar getrouwd met Margareta Cornelia van Petersom, uit dewelke Hem drie Zoonen zijn geboren, van dewelken twee in hunne eerste jeugd zijn gestorven. Hij stierf op den 18 Maij 1764. nalatende dien éénen, Hem overgebleeven Zoon, genaamd: JOHAN VAN ALPHEN , die thans insgelijks is een deftig Koopman en Solliciteur-Militair te Amderdam. Hij is getrouwd met N. van Nooten ; bij dewelke Hij heeft verwekt eenen, nog in leven zijnde, Zoon, genaamd naar zijnen Grootvader: HENDRIK VAN ALPHEN.

β. HERMAN VAN ALPHEN werd geboren den 22 Julij 1712. Hij is geweest een getrouw Euangeliedienaar, eerst te Ottoland en Nederblokland; daarna te Asperen; vervolgens te Montfoort; en laatstelijk Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid; als ook in de Kerkelijke Historien; en tevens in de Hebreeuwsche en Grieksche Taalen en Oudheden; aan de Illustlre Schoole van het Graafschap Hanau; mitsgaders Constoriaal-Raad van de Hoog-Achtbare en Hoog-Eerwaarde Gereformeerde Consistorie des zelven Graafschaps. Hij is op den 28 Ocdober 1748. getrouwd met Maria van Musschenbroek, dochter van den alom beroemden Leijdschen Professor Pieter van Musschenbroek; bij de welke Hij éénen Zoon, genaamd: HENDRIK; heeft verwekt, doch die maar weinige dagen geleefd heeft. Men heeft van Hem, behalven zijne Inaugurale Oratie de Haereditate Mundi Terraeque Piis Novi Testamenti promissa, quamque ii ex parte jam adierunt et adhuc adituri sunt: ook ene Ontleedende Verklaartng van het achtste Hoofdstuk der Spreuken Salomom. Hij is op den 25 Januarij 1767. te Nieuw-Hanau, zonder Mannelijk Oir na te laten, overleden.

γ. HIERONIJMUS VAN ALPHEN werd geboren den 8 Julij 1714. Hij is geweest een Koopman in de Nieuwe-Stad-Hanau; en trouwde den 20 November 1738. met Susanna Abrahams dochter van der Lähr, die Hem drie Zoonen heeft gebaard, welker twee in hunne eerste jeugd, en de derde, insgelijks HIERONIMUS VAN ALPHEN genaamd, niet lang voor zijn Vader, ongehuwd; zijn aflijvig geworden. Hij is, dus zonder Mannelijk Oir natelaten, in den jare 1777. te Nieuw-Hanau overleden.

δ. ISAAC VAN ALPHEN werd geboren den 5 Maij 1716. Hij is nog op den huidigen dag een geacht Koopman te Rotterdam; mitsgaders Raad in de Vroedschap en thans regeerend Burgemeester dier Stad; alwaar Hij ook het Schepensampt met lof heeft waargenomen: Ook is Hij bekleed geweest met de waardigheid van Hoofd-Officier van die Stad; als mede met die van Baillu en Dijkgraaf van Schieland. Hij trouwde, de eerstemaal op den 30 Augustj 1741. met Elisabeth Cossart, die Hem éénen Zoon , met naame : HENDRIK, baarde; doch dezelve heeft maar drie maanden geleefd. Deze zijne Echtgenote Hem door den dood ontrukt zijnde, hertrouwde Hij op den 17 Januarij 1747. met Joanna Martens, bij dewelke Hij geen Mannelijk Oir heeft geteeld. Vervolgens is Hij, ook deze zijne tweede Echtgenoote aflijvig geworden zijnde, in den jare 1767. ten derdenmaale getrouwd met zijne volle Nichte, Catharina Maria de Ruever Weduwe van Mr. Jan Jacob Ram, Raad in de Vroedschap en Burgemeester der Stad Utrecht. Zij is ene dochter van Mr. Arent Albert de Ruever, Raad en Burgemeester der Stad Utrecht en van Susanna Maria van de Wall, die een volle Zuster was van Sara Jacoba van de Wall, tweede Vrouw van zijnen Vader, uit dewelke Hij is geboren. Hij heeft bij deze zijne derde Vrouw geteeld éénen Zoon, genaamd : ISAAC JACOB VAN ALPHEN, die nog heden , onder het genot van enen goeden welstand, tot vreugde zijner Ouderen in leven is en in alle Christelijke deugden opwast.

ε. FRANS VAN ALPHEN werd geboren den 9 Maart 1718. Hij is geweest een voornaam Koopman te Frankfort aan den Maijn, alwaar Hij in de maand Januarij 1746. trouwde met Catharina Sophia Gontard, bij dewelke Hij geene Kinderen heeft geteeld; en is, dus kinderloos, aldaar in den jare 1770. overleden.

ζ. JOHAN VAN ALPHEN werd geboren den 24 Maart 1720. Hij is thans nog op heden een niet ongeacht Doctor in de Medicijnen, niet zonder roem te Amsterdam practizeerend; zijnde tevens Stads Doctor; als ook Regent van het Aalmoesseniers-Weeshuis aldaar. Hij trouwde aldaar met Maria Pietersdochter van Tarelinck, uit dewelke Hem twee Zoonen werden geboren; met naamen: HENDRIK PIETER; en JOHAN; welker jongde slechts eenige maanden heeft geleefd; terwijl de oudste Zoon HENDRIK PIETER VAN ALPHEN, geboren in de maand Julij 1755., in de maand Januarij 1776. werd aangesteld tot Secretaris der Stad Amsterdam; welk aanzienliik Ampt Hij niet lang heeft mogen bekleeden, naardien Hij, weinige maanden na die aanstelling,naamlijk op den 20 September van dat zelfde jaar, en dus in het XXIIe jaar zijns levens, na ene korte, doch zeer hevige, ziekte, tot grote droefheid van zijne beide Ouders, ongehuwd, door den dood werd weggerukt. Vervolgens is ook dezes Mans Echtgenoote, op den 1 November 1783., zonder Kinderen natelaten, overleden: En is Hij in de maand December van het volgende jaar 1784. hertrouwd met zijne volle Nichte, Johanna Wijnanda de Ruever, eenigste Zuster der tegenwoordige Huisvrouwe van zijnen, zo straks sub Litt. δ. genoemden, Broeder IAAC VAN ALPHEN. En met deze zijne Vrouwe, bij dewelke Hij niet heeft geteeld, leeft Hij nog op heden in een stillen en vergenoegden Echt.



Uit
MS. GENEALOGISCHE Aantekeningen.

Uit deze vorenstaande echte Geslachtlijst mag men zien, en ook voor zeker stellen, dat ’er althans, heden den 14 Junij 1785., van alle de Mannelijke Afkomelingen, welken uit dit zeer oude Geslacht van ALPHEN, nu reeds sedert meer dan vijf eeuwen, bij wettigen geboorte, gesproten zijn, nog maar in levenden lijve zijn deze volgende Twaalf Personen van de Mannelijke Sexe:als:

Te Leijden:

Mr. DANIEL VAN ALPHEN DANIELSZOON, Oud-Raad, Schepen en Griffier.

Mr. DANIEL VAN ALPHEN PIETERSZOON, Advocaat.

Mr. ABRAHAM VAN ALPHEN , Raad en Oud Schepen.

Te Utrecht:

Mr. HIERONIJMUS VAN ALPHEN, Procureur-Generaal voor den Edelen Hove Provinciaal ’s Lands van Utrecht.

benevens zijne nog drie jonge Zoons: JOHN, DANIEL en HIERONIJMUS VAN ALPHEN.

Te Rotterdam :

ISAAC VAN ALPHEN , Raad en Regeerend Burgemeester. benevens zijn nog jonge Zoon: ISAAC JACOB VAN ALPHEN.

En te Amsterdam:

Dr. JOHAN VAN ALPHEN, Stads-Medicinae-Doctor en Regent van het Aalmoesseniers-Weeshuis.

JOHAN HENDRIKSZOON VAN ALPHEN , Koopman en Solliciteur-Militait: benevens zijn nog jonge Zoon: HENDRIK VAN ALPHEN.

En dat dus alle anderen, welken den naam VAN ALPHEN voeren, niet tot dit oude Geslacht behooren.

De onbetwistbare echtheid dezer vorenstaande Aantekeningen toont ten duidelijksten aan den misslag van den Heer PIETER PLEMPER, wanneer Hij , in zijne Beschrijving van de Heerlijkheid en het Dorp Alphen aan den Rijn, op pag. 145. zegt, dat de Geslachtboom van Alphen, bij het ontbreeken van mannelijke takken , door de bijl des tijds uit geroeid is. en, (schoon hij gelegenheid genoeg gehad heeft, om, zulks gezocht hebbende, beter onderrichting te erlangen in deze abusive opgave), zal gevolgd hebben ’t geen door Mr. SIMON VAN LEEUWEN in zijne Batavia Illustrata op pag. 924. & 925. wegens het Geslacht van CRALINGEN en verscheide andere Geslachten , van jonger Broeders, uit dat Huis van CRALINGEN gesproten, en onder de welken zich ook dit Geslacht van ALPHEN bevindt, te voren reeds was aangetekend; zo als het zelve, genoegzaam woordelijk , door Hem was overgenomen uit de Bijvoegzels van WJLLEM VAN GOUTHOEVEN op de Oude Chronijk en Historien van Holland-, pag. 161. Dus schrijft dikmaals de eene Geschiedschrijver den anderen uit , zonder enig onderzoek naar de waarheid der verhaalde gebeurtenis te doen; en op die wijze worden de misslagen, door den eersten begaan, van hand tot hand voortgezet; alom voor ene ontegenspreeklijke waarheid gehouden, en genoegzaam vereeuwigd.

Op die zelfde wijze is ook de Schrijver van den Tegenwoordigen Staat der Verëenigde Nederlanden; D. VI. pag. 260. in dien zelfden voorgemelden misslag gevallen; waar omtrent Hij echter nog minder te verontschuldigen was, dan de vorigen, aangezien Hij uit de Lijkoratie van den Heer Professor Arnoldus Drakenborch, in den jare 1743. (en dus drie jaren voor de uitgave van dat gemelde Deel) ter gelegenheid van het afsterven van den Hoog-Eerwaardigen Heere Professor Hieronijmus Simons van Alphen, te Utrecht gedaan en in openbaaren druk uitgegeven, genoeg had konnen zien, dat nog geenzins de Mannelijke Descendenten aan dit Geslacht ontbraken: Ook heeft deze Schrijver in het volgende Deel pag. 575. zijnen misslag erkend en zijn vorig gezegde openlijk herroepen. Maar, nog veel onvergeeflijker is geweest de misslag van den HeerTAKO SIDELIUS, Predikant te Alphen, (doch in later tijd te Gouda) wanneer Hij, in zijne Kerkelijke Leerrede over Jesaia XXIII. 8. Bij gelegenheid der plegtige Inhuldiging van den Wel-Edelen Gestrengen Heere Theodorus de Smeth, als Ambagtsheer van Alphen. Uitgesprooken op den 22 Oclober 1766. en in dat zelfde jaar door Hem in openbaren druk uitgegeven; bij ene verregaande onoplettendheid het zelfde, ’t geen bij de hier voren gemelde Schrijvers nopens het Geslacht der Heeren VAN ALPHEN, als reeds uitgestorven, was gezegd, wederom op pag. 30. van die Leerrede herhaalt, en zulks met genoegzaam de eige woorden, welken door den voornoemden Schrijver van den Tegenwoordigen Staat der Verëenigde Nederlanden in het gezegde Zesde Deel pag. 260. waren gebruikt en door den Heer Sibelius daar uit (zo als ’t blijkt) zijn overgenomen, niet alléén zonder enig nader onderzoek; maar zelfs zonder (door ene zeer grote onachtzaamheid) te letten op het geen in het Zevende Deel van dat Werk was gezegd, en door dien Schrijver als ene Nadere Verbetering van het voorgaande Deel opgegeven. Gelijk dan ook de Schrijvers der Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen; D. I. Stuk I., bij hunne Recensie der opgemelde Kerkelijke Leerreden, op pag. 19. den voornoemden Heer SIBELIUS over deze zijne onnaaukeurigheid in ’t vriendelijke berispen: en de Heer SIBELIUS zelve naderhand in de Boekzaal der Geleerde Waereld voor de maand Julij 1767. op pag. 100 en 101. deze zijne vergissing niet alléén heeft erkend; maar ook tevens, bij de bekendmaaking van dezelve, dit zijn vorig ten dezen opzigte abusivelijk gezegde openlijk herroepen, met verzoek, dat men zijne daar bij opgegevene verbetering voor ingelascht in zijne voornoemde Leerrede geliefde te houden.

Volgens medegedeelde Berichten.

< >