een der beroemdste Mannen van deeze Eeuw, in de Geneeskunde, en de vermaardste onder de Hoogleeraaren van de Leidsche Academie, was een Naneef van den Grooten ALBINUS. BERNARD werd den zevenden Januarij in het Jaar 1653. te Desssou, gebooren, in welke Stad zijn Vader, CHRISTOPHORUS ALBINUS, het Burgemeesterschap bekleedde.
Zo zwak als in zijne eeste Jeugd zijn lichaamsgestalte was, zo groot waren zijne Zielsvermogens. Zijn Vader besloot, om die reden, hem in zijn Huis, door bekwaame Mannen, te doen onderwijzen, en, tot meerder krachten gekomen, naar de Schoole te Dessau te zenden. Van daar volgde hij zijnen Leermeester HENDRIK ALLERS naar Bremen, alwaar hij zig in de Wijsbegeerte en Natuurkunde oeffende. Van Bremen vertrok bij naar Leiden, en genoot aldaar het Geneeskundig onderwijs van K. DREIJNCOURT, KRAANEN EN SCHAGT, wien hij vervolgens in grootheid evenaarde. In 1676 keerde hij te rug naar Dessau, en deed vervolgens eene reize door de Nederlanden, Braband en Frankrijk, alwaar hij een grooten schat van geleerdheid verzamelde, en, over Lotharingen, in Duitschland te rug kwam. In 1680 werd hij, te Frankfort aan den Oder, tot Hoogleeraar in de Geneeskunde beroepen, in het volgende Jaar aldaar tot Stads Doctor aangesteld, en vervolgens Lijfarts en Geheim-Raad van den Keurvorst van Brandenburg. Dit Ampt, tot in 1688, wanneer die Vorst stierf, bekleed hebbende, aanvaardde hij het wederom te Frankfort. In 1694 werd hem, door de Curatooren der Academie van Groningen, de waardigheid van Provintiaal Doctor en Hoogleeraar in de Geneeskunst aangeboden, op eene Jaarwedde van 1200 Guldens; doch, op aanhoudend verzoek des toenmaaligen Keurvorst, van Brandenburg, sloeg hij dit aanbod af, en werd daar voor, van dien Keurvorst, (naderhand Koning van Pruissen,) rijkelijk begiftigd. Naderhand, echter, behaagde het dien Vorst, op het ernstig verzoek van den Heere Graave van WASSENAAR, als bestierder van Leidens Hooge-School, ALBINUS vrijheid te geeven om met zijn Huisgezin naar Holland te vertrekken, beschenkende hem, bij die gelegenheid, met een Gouden Penning, versierd met ’s Konings Beeltenis. In het Jaar 1702 aanvaardde hij, te Leiden, met eene openbaare Redevoering, zijnen post, welken hij aldaar, geduurendc den tijd van 19 Jaaren, met alle lof bekleed heeft. Hij stierf op den 7 September 1721, oud zijnde 68 jaaren en 8 Maanden. In 1696 had ALBINUS zig in den Echt begeeven,met SUSANNA CATHARINA, Dogter van THOMAS SIGFRIED RINGS, Hoogleeraar in de Rechten te Frankfort aan den Oder. Uit dit Huwelijk zijn voortgekomen elf Kinderen, vier Zoonen en zeven Dochters. Een zijner Zoonen was BERNARD SIGFRIED ALBINUS, mede Gewoon Hoogleeraar in de Geneeskunst te Lelden: en een andere Zoon Buitengewoon Hoogleeraar in dezelfde Wetenschap te Utrecht. Onder ‘s Mans Schriften munten uit, de Corpusculis in sanguine contentis; de Tarantultae mira: de sacro Freisenwaldensium fonte.
Zie H. BOERHAVI Oratio Acad. de Vita & Obitu B. Albini.