Luitenant-Generaal der Vereenigde Nederlanden, Luitenant Admiraal van Friesland, Gouverneur van Coeverden, en de onderhoorige Forten, Colonel en Drossaard van Lieroort, was een dapper Held, die veel dienst aan den Staat deed, door zijn voorzichtig gedrag, kloek beleid, enz. en ook veel nadeel aan den Koning van Frankrijk, in den oorlog van 1672 tot 1678, als ook van 1689 tot 1697: waar door zijn naam, voor eeuwig, in ’s Lands Jaarboeken, met lof zal gemeld worden. Hij was bij alle veldslagen en belegeringen, geduurende zijnen krijgsdienst, tegenwoordig geweest; gevende alomme bewijzen van zijne krijgskunde en dapperheid, en wel bijzonder in den slag van Fleury en elders.
De Staat zou meerder dienst van hem genooten hebben, ware hij niet, door een onverwagten val, uit de waereld gerukt.Hij voerde naamelijk het gebied in Braband over de Krijgsmagt van den Staat, welke, in ’t jaar 1691, ter hulpe van Spanje geschikt was. Te Leuven zijn Kwartier houdende, reed hij naar buiten ter Jagt; ongelukkig steigerde zyn Paard, en wierp hem ter aarde; waar door hij een buil in zijn hoofd kreeg, welke, in den beginne, van weinig belang werd geacht. Docli kort daar op vertoonde zig de zwarigheid: want het hoofd van binnen gekneusd zijnde, veroorzaakte dit de koorts, met zodanige toevallen, dat hij, binnen weinige dagen, overleed; in ’t algemeen van ieder, doch van ’t Krijgsvolk in ’t bijzonder betreurd, als zijnde een van de beste Legerhoofden van dien tijd.
Wat zijn Persoon aangaat, hij was een groot Veldheer; gestreng en krijgshaftig van gelaat: zo dat hij onzachlijk was voor zijne vijanden, en zelfs voor die geenen, welke hem niet van nabij kenden. Bloodaarts vreesden hem. En, echter, moet men hem den lof geeven, dat hij, bij deeze uiterlijke vertooning van strafheid, zeer minzaam, heusch en zagtzinnig was; edelmoedig van gedrag; vrij van alle baatzucht en eigen belang; en te recht voor den behouder van Friesland, en, voor zo verre de nood vorderde, van ’t gantsche Vaderland te achten, zo als de Gedenkschriften van dien tijd melden. Dit uitmuntend Legerhoofd werd, op die ongelukkige wijze, uit de waereld gerukt. Het Lijk, te Brussel gebalzemd, en voorts naar Friesland gevoerd, werd te Holwert, in ’t Koor der Kerke, in ’t Pronkgraf zijner Voorvaderen, begraven, waar van de Wapenschilden, Standaarts, Vaanen en andere veldheerlijke Gedenktekenen zijnen roem vereeuwen. De Heer HALMA heeft den roem zijner deugden, door dit ondergaande Grafschnft, mede vereeuwigd.
Een sprong van ’t schigtig paard storte AILVA laas! in ’t graf,
Dat dapper Heirhoofd in ’t gebied der Zeven Staaten;
Onsterfelijk in Eer door zijnen Veldheers STlaf.
Want schoon hij ’t Krijgsbewind op aarde heeft verlaaten,
Zijn deugd staat, als de Zon, alle eeuwen door ten prijk
Op duurzaam perkament met goud in ’s Lands Kronijk.
Zie HALMA, op AILVA; VALKENIER. Verw. Europa, p. 547. 598. 793. SYLVIUS,vervolg op Aitzema, III Deel, 31 bl. fol. 51. (waar in men ’s mans afbeelding vindt) MONTANUS Lev. van Willem Hendrik, bl. 357. Romeinsche Adelaar, II Deel,bl. 107.