Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AFLAATEN

betekenis & definitie

In ’t voorgaande Art. hebben wij gezegd, hoe de ververmaarde WILLEBRORD, met het grootste gevaar des Levens, met zijne medegenooten, zig beijverde, om onze Voorouders van den Afgodendienst der Heidenen vrij te maaken; om deeze loffelijke pooging verdient zijne nagedachten in waarde gehouden te worden. Maar in ’t vervolg, ’t zij dat hij, uit menschelijke zwakheid, zig verbeeldde, het noodzaaklijk te zijn, zig zelven aan ’t Pauslijk gezag te onderwerpen, of dat zulks geschiedde om hier door meerder grootheid en gezag te bejaagen, zag men hem het eene kwaad uitroeijen, en het andere, door de invoering der Roomsche Kerkgebruiken, in de plaats brengen.

Onder eene menigte schandelijke en onbestaanbaare misbruiken, die men daar van zoude konnen optellen, komen hier in aanmerking de zogenaamde Aflaaten, die, van tijd tot tijd, een Goudmijn voor de Roomsche Geestelijkheid geworden waren. Om dezelve onuitputbaarder te maaken, was dit reeds in de dertiende Eeuw een aanzienlijke Koophandel geworden, waar door zo wel de grootste als de kleinste misdaaden konden worden afgekocht, en waar voor ’t verblinde Menschdom, zig verbeeldende dat het Opperhoofd der Kerke magt had de zonden te vergeeven, hunne beste schatten aan zijne Marktmeesters of Commissionarissen gewillig overgaven. Om hier in te zekerder te gaan, had men, te Rome, alle zonden op prijs gesteld, waar naar de Biechtvaders genoodzaakt waren zig te regelen. Zie hier ’er een schetze van. Een Jood, dien het geoorloofd was, een Sijnagoge in zijn eigen Huis te hebben, wierd daar voor geschat op dertig Tournoisen, zeven Ducaten en zes Karlijnen. Een Vergiftigster of Bezweerster, na dat zij haare bijgeloovigheid had afgezwooren, voor ieder keer dat zij dit kwaad bedreven had, betaalde zes Tournoisen en elf Ducaten. De absolutie van Ketters, wel verstaande die zig weder tot de Roomsche Kerke begeeven hadden, was gesteld op zesendertig Tournoisen, drie Ducaten en zes Karlijnen. De absolutie van allerhande Onkuisheid, door een Klerk bedreven, ook met een der Normen binnen of buiten de muuren van een Klooster, of met Bloedverwanten, of met Getrouwde, of met eene Geestelijke Dogter, was mede zesendertig Tournoisen en drie Ducaten. De Onkuisheid tegen de Natuur, negentig Tournoisen, twaalf Ducaten en zes Karlijnen. Het houden van een Hoere, eenentwintig Tournoisen, vijf Ducaten en zes Karlijnen. De ontslag van den Eed om een zaak uit te voeren, koste voor een Persoon, en in eene verbintenis, zeven Tournoisen, elf Ducaten en drie Karlijnen. Vader-, Moeder-, Broeder , Zuster-en Vrouwen-Moord, vier Tournoisen, een Ducaat en agt Karlijnen. Op deezen voet werd Jonkheere HENDRIK VAN MONTFOORT, omtrent het Jaar 1448, een zoort van Vader-Moord vergeeven; deeze had zijnen Vader in hegtenis gehouden tot der dood toe; en dit kwaad werd hem, door Bisschop RUDOLF VAN DIEPHOUT, voor een Geldboete kwijtgescholden. Kort daarna, omtrent het Jubeljaar 1450, zond Paus Nicolaas de Vijfde den Kardinaal CUSA, een Duitscher, vermaard, zo door zijne Taalkunde als Geleerdheid, ten deele om de Aflaaten te prediken, en ten deele om de gebreken der Geestelijken te verbeteren. Men ontving hem hier te Lande als een Gezant van ’t Hof van Rome.

Van zijne verrichtingen, zal op het Art. CUSA, breedvoerig gesproken worden; hier plaarzen wij alleen zijne Gedachten over de Aflaaten. Zomtijds deed hij zig hooren, dat zij de Menschen niet beter maar erger maakten: want men woog de zonden niet zwaar genoeg, die zo ligt vergeeven werden; dat de regte boete de Aflaaten wel konde derven; dat het Jubeljaar de Beurze en de Zielen beschadigde; dat de rechte Aflaatbrieven in de H. Schrift te vinden waren. Dan, hoe hij ’er zig dus onder vertrouwde Vrienden over uitliet, hij verkocht, echter, dezelve in ’t openbaar. Het was niet alleen de Kardinaal CUSA, die hier door groot Geld bij een verzamelde, maar zelfs voornaame Steden, onder anderen Amsteldam, dreeven met de dezelven een ruimschootschen Koophandel, en maakten zelfs aan die van Haarlem bekend, dat zij te Amsteldam te koop waren, van de zelfde kracht en magt als binnen Rome, die voor het gemelde Jubel geveild werden. Onder ’t Art. LUTHER zullen wij gelegenheid hebben, om een verhaal te doen, hoedanig hij zig tegen dezelve verzet hebbe. Hier moeten wij nog bijvoegen, het geen de Roomsche Schrijvers ’er van zeggen.

’Er zijn onder hen Mannen van naam, die verhaalen, dat de Aflaaten door Paus Bonifacius den Agtsten eerst zouden zijn ingesteld; andere daarentegen beweeren, dat het waar is, dat hij allereerst het Jubeljaar heeft ingesteld en gevierd, met bevel dat men zodanig Jubelfeest in het toekoomende om het honderdste Jaar zoude houden; maar dat de Aflaaten ouder zijn dan Bonifacius. Dit bewijzen zij uit de Verhandelingen van Urbaan den Tweeden, en van Pascal den Tweeden, De eerste, die bijna twee honderd Jaaren voor Bonifacius de Pausselijke waardigheid bekleedde, heeft, in de vergadering van Clermont, Ao. 1096, volle Aflaat verleend aan alle die geenen, die zig op den rol der Kruisvaarders deeden opschrijven en tegen den Turk zouden optrekken. In de Lateraansche Kerkvergadering, Ao. 1106, heeft de gemelde Pascal, aan alle de geenen, die tot de Sijnode gekoomen waren, veertig dagen Aflaats gegeeven. In eene andere Kerkvergadering aldaar, onder Innocentius den Derden, in ’t Jaar 1216, zijn bekwaame middelen beraamd tegen de misbruiken, die van langzamer hand in het stuk der Aflaaten waren ingekroopen. Waar uit dan klaar word aangetoond, dat Bonifacius de Agtste hier van als de Uitvinder niet kan worden aangemerkt, Men zou ’er, echter, nog konnen bijvoegen, dat zij, die op de Aflaaten gesmaald hebben, in ’t Jaar 1170 al beruchter begonnen te worden. Hoe de Katholijken, (zegt onze Roomsgezinde Autheur) een begin van de Aflaaten in de H. Schriftuur en in de eerste Kerk vinden, zal ik hier niet aanraken; alleen zal ik aanmerken, dat de schrikkelijke misbruiken, die op het stuk der Aflaaten ziju ingesloopen, en de onhebbelijke Leeringen van eenige Godgeleerden, de kracht en uitwerking van dezelve veel grooter maaken dan ze indedaad is.

Om nu alleen van de misbruiken te spreeken; voor eerst is het zeker, dat de Predikers, die door den Paus gemagtigd waren de Aflaaten te verkoopen en aftekondigen, en de penningen, die daar voor besteed werden, in te zamelen, zomwijlen zulke uitspoorigheden begingen , dat ’er de Menschen van opgetogen stonden. Veele voorbeelden wil ik niet ophaalen; sommige van onze Historieschrijvers hebben dit ten overvloede gedaan; ik zal ’er slegts eenige melden, die mij van zelfs in de hand vallen.

De Duitsche Vorsten, te Neurenberg vergaderd, deeden, door hunne Gezanten, klagten daar over aan Paus Adriaan den Zesden: zij zeiden, dat daar door al het Geld en alle de Godsvrucht uit Duitschland weg geraakt is; dat de Menschen, door het verkondigen van die Aflaaten, aangemoedigd zijn om allerhande Schelmstukken, zonder knaging des gemoeds, te konnen bedrijven: want, met een zekeren penning op te brengen, waren zij vrij, en zo zuiver als te vooren. En Iaat ons dit hier bij voegen, waartoe dit de Menschen brengen moest, daar Leo de Tiende naderhand goedvond, onder voorgeven van den Turk te beoorlogen, doch meest om de ledige schatkist te vullen, en voornamelijk om den bouw van de St. Pieters Kerk te voltooijen, de verkrijging der Aflaats-brieven te doen afkondigen, en daar bij beloofde, niet alleen vergeevinge van alle zonden, maar dat verder gaat, zelfs ’t Eeuwige Leven, mids de bepaalde prijs daar bij op ieder zonde betaald werd. Ja, hij deed verzekeren, dat straks na de Overgave van het geld, de arme zielen uit het Vagevuur naar den Hemel zouden overgaan.

Al dat geld, zeggen de opgemelde Vorsten, kreegen de Neven van de Pauzen in handen, die ’t wel haast verteerden en doorbragten. De zielen der overleedenen wierden te koop gesteld, dewijl men dezelve, voor eene daar opgestelde somme, lossen kon. Dus werden de Duitschers arm, en de Aflaatkaamers leefden weelig en lekker. P. LANGIUS vaart even geweldig uit, in zijne Chronica Ecclesiae Cytisensis; schoon ’t ook waar is, dat deeze Schrijver, door zekeren LUPUS, niet vrij van Lutheranerij gehouden word; doch zijn oordeel is veel te voorbaarig, alzo hij alle zijne schriften, waar in hij zig tegen die misbruiken verzet, aan ’t oordeel der Kerke onderwerpt.

Lupus zelf zegt, dat deeze uitspoorigheid haar begin schijnt genomen te hebben van Clemens den V; en volgens WISSELUS, hebben de Hoogleeraars van Parijs de roekeloosheid beteugeld van die lieden, welke aan de Kruisvaders de magt gaven, om drie of vier zielen, die zij begeerden, uit het Vagevuur te lossen. En op eene andere plaats, (‘t zijn nog de woorden van LUPUS) spreekt dezelfde J. Wesselus op de volgende wijze: De Aardsbisschop van Florence, ANTONINUS, die groote voorstander der Aflaaten, belijdt openlijk, dat de afschriften der Bullen van Clemens den V zo groot eene uitspoorigheid behelzen, dat hij niet geloven kan, dat dezelve ooit bezegeld zijn geweest: Welke brieven, nochtans, te Vienne, te Limoiges, en te Poitiers, met de zegels daar aan, in de Privilegie-kist bewaard worden. (Dan van CLEMENS, nader op ’t einde van dit Art.) Laat ons eerst iets zeggen van de mildheid, of liever inhaligheid van Bonifacius den IX, die, zo men Bernardinus Corius gelooven mag, buiten de maat ging, dewijl hij aan het Hertogdom Milaan een Aflaatsbrief zoude hebben toegestaan, van die kracht, dat een ieder, als hij slegts de vereischte penningen opgebracht had, van alle zonden zoude ontslagen zijn, al hadde hij zelfs niet gebiecht, noch berouw daar van getoond. Niet min was de Geestelijkheid van Luik gestoord op de Aflaaten, door Pascal den II verleend, waar bij mede vergeeving, zonder berouw of biecht, belooft werd; ja zelfs vrijheid om in ’t toekomende nog andere te begaan. Maar laaten wij de reden plaats geeven: eene beschuldiging is terslond geene waarheid, en een beschuldiger mag op zijn bloot zeggen niet geloofd worden. Ik zoude liever, zegt onze Autheur, met Chr. Lupus houden, te weeten, dat de gemelde beschuldiging hier op ziet: Dat Pascal de II, den Graaf van Vlaanderen ROBERTUS en deszelfs Krijgsvolk, door het belooven en aanbieden van groote Aflaaten, aangezet heeft, om de burgers van Luik en van Kamerijk, die den Paus in alles niet te wille waren, door de wapenen te temmen.

Dit streed wel tegen de regels van Christelijke Liefde, tegen den Geest van ’t Euangelium, en tegen de plichten van een Kerkoverste; maar het was nog geene vergiffenis zonder berouw, noch vrijheid geeven om allerlei zonden te bedrijven. Dan om weder te keeren tot Bonifacius, Th.de Niem, die eenigen tijd Beamptschrijver der Pauzen geweest is, kan geene woorden genoeg vinden, om de geldzucht en Simonie van dien Paus naar behooren te beschrijven. Onder anderen verhaalt hij, hoe deeze Bonifacius, niet vergenoegd met al het geld, op het jubeljaar, dat in zijnen tijd gevierd was, bijna uit geheel Europa te Rome gebracht, een ander middel bedacht, om nog meer bij een te schraapen: namelijk, om aan hun, die geene gelegenheid gehad hadden om te Rome te komen, Aflaatsbrieven te doen aanbieden voor zo veel geld, als zij anders zouden verreisd hebben. Hier mede achtten zig de onnozele menschen gelukkig; als kunnende dus den Aflaat winnen, zonder de moeite van de reis te hebben uitgestaan; waar door, volgens ’s mans zeggen, wel minder menschen, maar meerder geld te Rome kwam, zo dat ’er meer dan 100,000 Gl. uit ééne Provintie werden zamengevoerd. En wat behoeft men zig te verwonderen, over de mildheid der Menschen, als men in aanmerking neemt, dat de Gaarders, als hun de handen wel gestopt werden, de menschen vertelden, dat zij alle magt om te binden en te ontbinden hadden, die (volgens hun zeggen) CHRISTUS aan PETRUS gegeeven had.

Deeze Gaarders, door alle die ingezamelde schatten rijk geworden zijnde, keerden als Vorsten naar Rome, daar eenigen, zo als zij best konden, den Paus rekening deeden; andere, die ontrouw bevonden werden, zette men op ’s Pausen bevel gevangen; dervende eenigen een kwaaden dood, anderenzig zelve te kort doende, wordende ook sommigen door ’t Volk als Bedriegers in stukken gehouwen, ’t Is bekend, wat al Konstgreepen, om geld te krijgen, zijn in ’t werk gesteld; wij achten het onnoodig, ze alle op te noemen. Het was niet alleen LUTHER, die ’er zig tegen verzette; maar een zeer verstandig Schrijver en Lid van de Roomsche Kerk (ARM. FERRON) zegt: dat de onbeschaamtheid der Aflaat-Preekers zo hoog gesteegen was, dat zij openlijk zeiden, dat het onmooglijk was, zonder die Aflaaten, de Hemelsche Erfenis te bekoomen. Hoe slegt zij het maakten, blijkt ten overvloede uit de besluiten van eenige Concilien en Decreeten der Pauzen; als uit dat van Lateraan, onder Innocentius den Derden; dat van Lyon, onder Innocentius de Vierden; te Vienne, onder Clemens den Vijfden; welk laatste van alle de Roomschgezinden verdient geleezen te worden; dit en de woorden van den Propheet Jezaia zullen hun ten klaarsten overtuigen , dat zij hun geld geven voor dat geene, ’t welk geen brood is.

Zie BRANDT, Hist. der Reformatie, I. Deel, bl. 38. enz. DAPPER, Beschrijving van Amsteldam, bl. 139. MAINBOURG, Histoire du Lutheranisme, p. 24. MIERIS, Hist. der Graven, I. Deel, fol 97, II. Deel, fol. 52. KOK, Amsterd. Eer en Opkomst, door de Hervorm., III. Boek, bl. 5. H. V. RHYN, Aant. op de Oudh. van Groningen, bl. 149 enz. Taxa Cancelaria, in 8vo.

< >