de vierde Bisschop van Utrecht, was van geboorte een Engelsman. In zijnen vroegsten tijd was hij Kanunnik; geliefd om zijne bijzondere goede hoedanigheden, en door Godsdienstigen ijver, tot voortplanting van het Christendom, herwaards gekomen. Wanneer zijn voorganger, de medelijdende Gregorius, door eene beroerte aangetast, tot een kwijnend leeven verviel, benoemde deeze hem, niet alleen tot Vicaris, maar begeerde ook, dat hij in de Bisschoplijke waardigheid hem zoude opvolgen.
ALBERIK, steeds bedacht op het heilig werk, zond den Munsterschen Bisschop, LUTGERUS, naar het Afgodisch volk in Friesland, om het tot zijne kudde te brengen, en te doen wederkeeren van de Geloofsvervolgingen, waar toe Wittekind, Hertog van Saxen, hen had aangezet. Geduurende die onlusten, werd zijn levenslicht uitgebluscht; hij stierf, naa eene korte regeering van 10 jaaren, waarschijnlijk in 788. In deezen tijd overwon Karel de Groote den Hertog van Saxen, met zijne oproerige Friesche benden. Hij beschonk de Kerk van Utrecht, zeer mild, met landen, tusschen de Rivieren de Lek en Yssel gelegen; hij bekragtigde de oude vrijheden, en gaf, voor de eerstemaal, in een openen brief, den Bisschoppen den naam van Priesters, Rectors, of Regeerders der Utrechtsche Kerk.
De Jesuit Bolland, die in de zestiende Eeuw leefde, en, onder veele andere geschriften, op eene zeer fabelachtige manier, de levensbijzonderheden der vroegste Heiligen heeft zamengesteld, ontkent, dat deeze ADELBRICUS in Engeland was geboren; doch met even zo weinig zekerheid, als het voorgeeven van Heda, Molanus en de Luiksche Jaarboeken, omtrent de begraavinge van zijn lijk in den Abtdij der Adelijke Maagden te Zusteren. Het vindt bij ons meer geloof, dat deeze Godvrugtige Vader, naa zijn overlijden, onder de Heiligen gesteld, in de St. Salvators Kerk te Utrecht is bijgezet.
MATH. Vet. aevi Anal. Tom. II. HALMA, WINSEMIUS. Batav. Sacra II. Deel, bl. 484.