Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie B
- Bezonnen
- Bezorgd — bekommerd — bedacht — bevreesd
- Bezorgdheid
- Bezorgen
- Bezuren
- Bezwaar — bedenking — grief
- Bezwaar — moeielijkheid — hinderpaal
- Bezweren — smeeken
- Bidden
- Bij — naast — nevens
- Bijaldien
- Bijaldien ook
- Bijbrengen — aanvoeren
- Bijeen — samen
- Bijeenkomst
- Bijeenroepen — oproepen — samenroepen
- Bijeenvoegen
- Bijgeloovig — lichtgeloovig
- Bijgevolg — derhalve — dus
- Bijkans — bijna — haast — nagenoeg — omtrent — om¬streeks — ongeveer — schier
- Bijkomen
- Bijl
- Bijlage
- Bijleggen
- Bijna
- Bijspringen — bijstaan — helpen — ondersteunen
- Bijstaan
- Bijstand — onderstand — ondersteuning — hulp
- Bijtend
- Bijval — buitenkans — meevaller
- Bijval — goedkeuring — instemming
- Bijvoegsel
- Bijwonen — tegenwoordig zijn bij
- Bijzetten
- Bijzonder
- Bijzonder — bevreemdend — bizar — buitengemeen — buitengewoon — merkwaardig — ongemeen — opmerkelijk— vreemd — raar — verwonderlijk — zeldzaam — zonderling
- Bikken
- Bil — dij
- Billen
- Billijk — rechtvaardig — rechtmatig
- Billijken — goedkeuren
- Binden — boelen — ketenen — kluisteren — koppelen
- Bindsel
- Binnenkort
- Binnenzee
- Bits
- Bitter — bijtend — bits — onvriendelijk — schamper — scherp — snibbig — spijtig — vinnig
- Bitter — wrang — zuur
- Bizar
- Blaam — verwijt
- Blad — vel
- Blaken — blakeren — schroeien — zengen
- Blakeren
- Blank
- Blazen — waaien
- Bleek
- Blijdschap — blijheid — blijmoedigheid — dartelheid — genoegen — joligheid — lust — plelzler — pret — verheu¬ging — vermaak — verrukking — vreugde — vroolijkheid
- Blijheid
- Blijken (doen)
- Blijmoedigheid
- Blijvend
- Blinken — flikkeren — flonkeren — fonkelen — glanzen — glinsteren — tintelen — schitteren — vonkelen
- Bloedverwant
- Bloedverwant — bloedvriend — maag — nabestaande
- Bloedverwantschap — aanverwantschap of zwagerschap
- Bloedvriend
- Bloei
- Bloei — bloem — bloesem
- Bloei — fleur
- Bloode
- Bloode — hang — laf — versaagd — vreesachtig
- Bloot — kaal — naakt
- Blusschen — dempen — dooven — lesschen — smoren — stelpen — stillen — stuiten
- Bochel
- Bocht
- Bocht — hoog — kromming — kronkeling
- Bode
- Bodem
- Boedel— nalatenschap—erfenis — versterf
- Boedelhuis — erfhuis
- Boei
- Boeien
- Boeken
- Boer
- Boert — geestigheid — gekheid — grap — jok — korts¬wijl — luim — scherts
- Boertig
- Boeten
- Boeten voor
- Boetvaardigheid
- Boezem — borst — hart
- Bolster — dop
- Bond — bent — genootschap — gezelschap — maatschap¬pij — vereeniging
- Bondig
- Bonzen
- Boodschapper
- Boodschapper — bode
- Boog
- Boom
- Boomvrucht — fruit — ooft
- Boord — kant — kust — oever — rand — strand — wal — zoom