Wat te doen om van deze plaag af te komen, of wat oneindig veel beter is, ze voorkomen? Jarenlange ervaring van vele huisvrouwen, die telkens weer op de mottenjacht gingen, heeft eindelijk geleerd, dat het euvel met succes kan worden bestreden. Wij laten hier eenige „recepten” volgen, die de huisvrouw kan aanwenden tegen de vernielzucht van het gevreesde dier, dat zich zoo graag te goed doet aan kleeren, bont, tapijten, graan en kurken, appelen en honing.
Ja, zeker! Ook bijenmotten bestaan. De kleine onverlaten doen zich tegoed in de bijenkorven en zijn de schrik van den ijmker.De volgende bestrijdingsmiddelen zijn alle proefondervindelijk afdoende gebleken:
Een flesch wordt voor zeven achtste deel gevuld met spiritus en verder voor één achtste bijgevuld met kamfer, die in het vocht moet oplossen. Voeg daar flink wat Spaansche peper bij en laat het vocht een paar dagen trekken. Daarna moet het door linnen geperst of door een fijne zeef gegoten worden.
Dan besprenkelt men er gelijkmatig het te bewaren bont of de kleeren mee, die men wenscht weg te bergen en wikkelt ze in sterk linnen.
Het schijnt een middel te zijn, dat men in Rusland aanwendt om bont motvrij te bewaren.
Een zorgzame huisvrouw met een ervaring van twintig jaren zond de schrijfster van dit boek het volgende recept:
„...Bij mij doet de mot geenerlei schade meer. Alleen wat de nieuw-overtrokken stoelen en crapauds aangaat, ben ik nog in afwachting — maar mijn veronderstelling in dezen is, dat geregelde stofzuigerbewerking afdoend zal zijn — tenminste als met ’t apparaat de gleuven van de crapauds goed te bereiken zijn (want wat ik daar uit haalde vroeger, gaat alle beschrijving te boven.)
„Is 't overtrek aangetast, dan moet men dat plekje met terpentijn begieten. Begieten zeg ik, want wat te veel kan geen kwaad. Mijn haardscherm van wollen serge, oud-goud van kleur, dat in plooien gespijkerd is, begiet ik met witte terpentijn, 't hout ook, en vooral den onderrand (even ondersteboven houden) tot 't een vochtvlek is van meter hoogte. De kamer riekt dan naar „dennengeur”, ’t eenige onaangename (?) gevolg. Motschade is ten eenenmale uitgesloten. De voering aan den achterkant laat ik losgetomd om die kuur drie maal per jaar te herhalen.
„Voordat ik met vacantie naar buiten ga, is het mijn vaste gewoonte, op een der laatste dagen alle meubelen te kloppen en te schuieren, alle gordijnen te schuieren en niet geregeld gebruikte karpetten te kloppen. Al ’t flanel wordt dan tegelijk opgespoeld. Daarna volgt het jaeger — dan de kousen (alleen even opspoelen). Hetzelfde geschiedt bij thuiskomst. Wie weinig droogruimte heeft, doet verstandig, de flanellen en ’t jaeger op kleerhangers te hangen en die kleerhangers aan de lijn; dan biedt diezelfde lijn droogplaats voor zeker 25 maal meer waschgoed dan anders. Kousen droog ik net zoo op kleerhangers met dwarsstokjes. Ze kunnen dein overal neergehangen worden. De vachten worden geklopt en als ik twijfel of de mot zich erin nestelde, dan gaat de vacht een dag in een kuip met water en wordt over 't rek gedroogd. (Dit mag alleen geschieden met namaak-vachten. Echte mogen nooit in water!)
„Plumeaux geef ik af en toe een bad; omgekeerd in een emmer water, den steel vastbinden aan den kant. Wollen dekens klop ik voor en na de vacantie: matrassen niet alleen kloppen, maar ook schuieren vooral om de pluimpjes goed stofvrij te maken, want de „zandkorrels” kunnen moteieren zijn. De doos met flanellen jaegerlappen omkeeren en uitkloppen. De lapjes (als niet vooraf naphtaline-voorzorg genomen is) stuk voor stuk nazien, uitkloppen en afschuieren. Zijn er onder in de doos eitjes of vallen bij 't uitschudden eitjes uit de lappen, wat duidelijk op papier hoorbaar is, dan vooral alle lappen even opspoelen.
„In 't kort: alle wol, die tegen water kan, opspoelen en alle wol, die niet nat mag worden, met terpentijn begieten!
Wanneer men in Maart, uiterlijk half April, alle doozen rijkelijk voorziet van naphtaline-gruis (’t mag zóó op ’t goed gestrooid worden en men doet onder in de doos het meest) en desnoods tegen October nog eens wat versche naftaline er bij voegt, dan is er geen sprake van motschade.
„Naftaline los tusschen het goed in de kast is niet voldoende; wèl als men den stapel in een katoenen doek of in krantenpapier wikkelt, opdat de geur sterk blijft.
„De kleeren vóór ’t vertrek kloppen en schuieren, evenzoo bij thuiskomst. Naftaline in de zakken kan geen kwaad. Parapluies onder de kraan houden en uitzetten. Heerenbroeken niet in den knijper uitzetten, maar juist vrij ophangen, b.v. aan de gesp. Hoeden afschuieren en met naftalinegruis bestrooien.
„In een gekleed pak waren motgaatjes gekomen, in de oksels en aan de pijpen, 't Hangt al enkele jaren in de kast en de eenige bewerking, die ik het laat ondergaan is: eens per maand een dagje buiten hangen, afschuieren en .... de oude motplekjes met schoon water nat maken. Ik bedoel: in die omgeving de stof met een spons flink bevochtigen en rustig laten drogen. Mot „gaat verder”, daarom moeten motgaatjes met hun omgeving nat gemaakt worden of met terpentijn begoten — dat houdt ’t voortwoekeren tegen.
„Knotten sajet uitkloppen en met naftaline wegbergen.
„Nieuw goed — jaeger — bij ontvangst nazien, want de winkels krijgen ook motbezoek! In de piano kamfer strooien, om de zes weken eens zien of 't niet ververscht moet worden of een stukje erbij doen. Een dobbelsteentje aan iederen kant bovenin en aan weerszijden van de toetsen een plat schijfje. Bont moet men flink met naftalinegruis bestrooien, in krantenpapier in doozen pakken en daaromheen weer kranten ter afsluiting doen.”
Nog een goeden raad, op jarenlange ondervinding gebaseerd, laten wij hier volgen: „Als wij er in ’t voorjaar toe overgaan, de wollen bouffantes, ijsmutsen, gebreide wollen truien, zware wollen jumpers, kousen en handschoenen in veiligheid te brengen, moeten wij niet verzuimen, al deze heerlijk-warme winterartikelen, die wij zoo graag aan ’t einde van den zomer weer onbeschadigd te voorschijn halen, vóór het opbergen, te reinigen. Want het is maar al te vaak gebleken, dat motjes bij voorkeur zich nestelen en hunne ver-
woesting aanrichten aan de voorzijde van onze kleeren, dat wil zeggen: op die plekken, waar de meeste stof-, vet- en andere vlekken waren. Bij het wasschen van deze wollen goederen (want ze moeten alle eerst gewasschen worden!) giet men (als anti-mottenmiddel) een scheut terpentijnspiritus in het waschwater. Om het geelworden van wit-wollen kleeren te voorkomen, pakt men ze weg in blauw papieren zakken, die men zorgvuldig dichtplakt. Daar omheen schuift men een zak van krantenpapier, die eveneens wordt dichtgeplakt.”
Een andere huisvrouw, wier huishoudelijke ervaring minstens even langdurig is, schrijft:
„Goede insectenpoeder bestaat uit stuifmeel van bloemen. Deze zeer fijne korreltjes schijnen de ademhalingsorganen van de motten binnen te dringen en te verstoppen. Dit middel is juist bij voorwerpen, die te groot zijn om ze in te pakken, gemakkelijk toe te passen. Stoelen b.v. worden aan alle kanten bestrooid, evenals tapijten.
Nog een ander anti-mottenmiddel:
Als de mot in kleed- of tapijtrand zit, moet men de randen langs het hout met een schoone kwast flink met witte terpentijn inwrijven. Zoo kan men ook met de stoelen doen en met de kleerkast. De winterjassen, die worden weggehangen, met terpentijn besprenkelen en een kopje terpentijn in de kast zetten.