Het laaggelegen Nederland is in de loop van zijn geschiedenis herhaaldelijk getroffen door grote watersnoodrampen, waarin de zee zich meester maakte van het door dijken beschermde land.
Een van de grootste watersnoodrampen uit de geschiedenis vond plaats in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. In die nacht (en in de daaropvolgende dagen) braken op niet minder dan 400 plaatsen de dijken en overstroomde de zee een oppervlakte van 141.000 ha vruchtbaar land. 1835 Nederlanders verloren bij deze ramp het leven; 8250 huizen en boerderijen werden verwoest of onherstelbaar beschadigd en er werd een schade aangericht van ruim 895 miljoen gulden.
De overstromingen vonden vooral plaats in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. Tot de zwaarst getroffen dorpen behoorden Oude Tonge (300 doden), Nieuwerkerk (270 doden) en Stavenisse (160 doden).
Onmiddellijk na het bekend worden van de ramp stroomde van alle zijden hulp toe; niet alleen uit eigen land maar ook uit het buitenland.
De oorzaak van deze watersnoodramp was nogal ingewikkeld. Ze bestond uit het samenvallen van een drietal verschijnselen: de langzame daling van de zeebodem, die nog niet was goed gemaakt door een verhoging van de dijken, een zware en langdurige storm uit het noord-westen en een springvloed, die door de wind werd opgezweept tot een stormvloed. Deskundigen hebben uitgerekend, dat er slechts eens in de 300 jaar kans is op zo’n ongelukkige samenloop van omstandigheden! Als gevolg van de watersnood begon men in 1953 plannen te maken voor het sluiten van de zeegaten. Dit ‘Deltaplan’ zal in de toekomst rampen als deze moeten voorkomen.