Hoog in de lucht trekt een groot verkeersvliegtuig voorbij. Voor de rest is de hemel leeg; het lijkt alsof de bestuurder van de machine het rijk daarboven alleen heeft en gaan kan waar hij wil.
Niets is minder waar; in werkelijkheid volgt de man een heel precies uitgestippelde route en hij doet dat even zorgvuldig als ver beneden hem de automobilist op de weg. Toen hij van het vliegveld vertrok wist hij precies welke weg hij moest volgen; hoe hoog hij moest vliegen en waar hij zijn koers moest verleggen in een andere richting.
Soms zijn die luchtlijnen waarneembaar afgebakend d.w.z. waar de luchtlijnen samenhangen met de officiële ''luchtwegen' of luchtcorridors die door de overheid worden vastgesteld. Over het algemeen echter houdt een vlieger koers met behulp van een aantal boordinstrumenten. Zijn kompas wijst hem de juiste richting; zijn hoogtemeter vertelt hem op welke hoogte hij vliegt; per radio heeft hij voortdurend kontakt met de aarde om zijn waarnemingen te verifiëren. Verkeersvliegtuigen moeten voldoende brandstof meenemen om hun route te kunnen afleggen. Luchtlijnen moeten aan de andere kant zo gepland zijn, dat ze rekening houden met het vliegbereik van de machines. Want in tegenstelling tot de autoweg vindt men langs een luchtroute niet om de zoveel kilometer een benzinestation; zeker niet als het luchtlijnen betreft, die over duizenden kilometers oceaan leiden.
Luchtlijnen worden bevlogen door grote luchtvaartmaatschappijen. Een ervan is de Nederlandse K.L.M.; andere grote luchtvaartmaatschappijen zijn Air France (Frankrijk), BOAC (Engeland), P.A.A. (Amerika), S.A.S. (Scandinavië) en Sabena (België).