Een kei is van oorsprong een stuk gesteente, dat door een of ander natuurverschijnsel losgeraakt is. Die natuurverschijnselen kunnen van allerlei aard zijn.
Het gesteente kan verpulverd zijn door de wortels van een plant; het kan uiteengebarsten zijn doordat water binnendrong in spleten en vervolgens door bevriezing begon uit te zetten; het kan stukgemalen zijn door gletschers, lawines en bergbeken. Aanvankelijk waren zulke stukken steen niet rond maar scherp en hoekig. Ze werden echter meegevoerd door rivieren of gletschers; ze botsten tegen andere stenen of ze werden jaar in jaar uit afgeslepen door fijne zandkorrels in het water. Op de duur verloren ze op die manier hun scherpe kantjes en werden gladgepolijst tot de mooie ronde kiezels, die we aantreffen op de bodem van rivieren en die we vaak gebruiken voor het aanleggen van wegen.
Keien kunnen voor geologische verzamelaars bijzonder interessant zijn. Ze bestaan uit allerlei gesteentesoorten en soms bevatten ze zelfs fossielen van uitgestorven planten - en diersoorten.