De meeste gebieden op aarde hebben vier jaargetijden: lente, zomer, herfst en winter. De zomer is warm, de winter koud; lente en herfst zijn overgangsseizoenen tussen deze twee weersgesteldheden.
Niet alle streken met vier seizoenen beleven deze tegelijkertijd. Als de landen ten noorden van de evenaar winter hebben, beleven de streken ten zuiden van de evenaar hun zomerseizoen - en omgekeerd. De jaargetijden worden veroorzaakt door de jaarlijkse reis van de aarde rondom de zon. Natuurlijk spelen ook andere factoren een rol. Tijdens haar reis om de zon draait de aarde namelijk ook om haar eigen as - en die as helt altijd over in dezelfde richting. Dat betekent bijvoorbeeld, dat de Noordpool tijdens een gedeelte van de jaarlijkse zonnereis van de aarde van de zon afgekeerd is en tijdens een ander gedeelte naar de zon toe gewend.
Het noordelijke gedeelte van de aarde beleeft zijn zomer tijdens de periode, dat de Noordpool naar de zon is toegekeerd en zijn winter in de periode, dat de Noordpool van de zon is afgewend. In het zuiden is het omgekeerde het geval: als de Noordpool naar de zon is toegewend is de Zuidpool van dit hemellichaam afgewend. Het is er dan winter. In juni staat de aarde iets verder van de zon verwijderd dan in december. Dat betekent dat de zomers op het noordelijk halfrond warmer zijn dan die op het zuidelijk halfrond en de winters kouder.