Een van de belangrijkste plantenfamilies is die van de grassen, waartoe ook de meeste van onze graansoorten behoren. In die familie komt één echte boom voor: de bamboeboom.
Hij kan wel 25 meter hoog worden en een doorsnee bereiken van 30 centimeter. Maar door de bank genomen zijn de meeste bamboebomen veel kleiner. De stammen bestaan, net als grassen, uit geledingen en ze zijn bovendien hol. Bamboebomen groeien in warme, vochtige landstreken; ze komen voor in bepaalde delen van Azië en op veel eilanden in de Stille Oceaan. De zaden ervan zijn goed eetbaar maar de boom draagt die lang niet elk jaar. Er zijn zelfs soorten, die maar eens in de 60 jaar zaad produceren.
Overigens zijn de zaden niet het enige eetbare deel van de bamboeboom. Ook de jonge spruiten van de boom vormen een uitstekend voedsel; ze worden o.m. verwerkt in het gerecht chop choi, dat in elk Chinees restaurant te krijgen is. De bladeren van de bamboeboom worden gebruikt als veevoer en als grondstof voor de fabricage van papier. De holle stammen doen dienst bij de bouw van huizen en bruggen; ook worden er gordijnen, mandjes en keukengereedschappen van vervaardigd. Kleinere stammen voldoen uitstekend als hengel; de grotere worden gebruikt als een soort waterleidingbuizen.