(koninkrijk), lat. Portugalia, het Lusitanie der ouden, een koninkrijk in ’t zuidwesten van Europa, beslaat het westgedeelte van het Pyreneesche schiereiland, is circa 1660 (met de Azoren en Madera circa 1730) vierk. mijlen groot, heeft eene bevolking van 3,700,000 (met inbegrip van de eilanden 4,024,000) zielen, en heeft tot hoofdplaats Lissabon.
Het is een zeer bergachtig land ; de voornaamste rivieren, die het besproeien, zijn Guadiana, Taag, Douro en Minho. Administratief wasP.vroeger ingedeeld in 6 provinciën of landschappen, thans evenwel in 17 districten.Sedert 1835 zijn de Azorische eilanden en Madera in staatkundige rechten gelijk gesteld met de bovengenoemde districten van het vasteland. Wijders bezit P. de volgende koloniën; in Afrika, de Kaapverdische eilanden, verscheidene districten in Scnegambië, de eilanden St.-Thomas en Principe, Angola met Ambriz, Benguela en Mossamudes, en Mozambique met aanhoorigheden ; in Azië, Goa met aanhoorigheden in Oost-Indië, een gedeelte van Timor, en Macao in China.
Aanvankelijk was P. bewoond door den iberischen volksstam der Lusitanen, die omstreeks 195 v. Chr. in oorlog geraakten met de Romeinen, door wie ze in 190 verslagen werden, doch toen (190—178 v. Chr.) eenen geduchlen bond vormden tegen hunne verdrukkers; eindelijk echter werden zij opnieuw overwonnen. Viriathus, een hunner dapperste aanvoerders, handhaafde negen jaren lang de onafhankelijkheid van zijn land legen Rome (149—140 v. Chr.); doch ten laatste behield Rome de overhand, en overheerschte vervolgens het land gedurende 570 jaren. Na de overweldiging van het Schiereiland door de barbaren (Vandalen, Sueven, Alanen), in 409 na Chr., bleven alleen de Sueven daar gevestigd : in het Gallecia der Romeinen stichtten zij een rijk, waarvan de grenzen aanhoudende wijzigingen ondergingen, doch dat in 585 ingelijfd werd bij het rijk der Westgothen, en dat in 711, even als het overige gedeelte van Spanje, veroverd werd door de Arabieren. In de 9e en 10e eeuw was de landstreek tusschen den Taag en den Douro het tooneel van eenen hardnekkigen oorlog tusschen de twee volken, die als veroveraars tegen elkander stonden (Arabieren en Gothen). Het kleine landschap benoorden den Douro en bezuiden den Minho nam toen den naam aan van graafschap Porto of Porto Calle (vandaar de naam Portugal). Alfons VI van Castiliê schonk in 1095 dit graafschap aan den avonturier Hendrik van Burgundië, die het ontweldigde aan de Arabieren, en van wien het vervolgens overging op zjjnen zoon Alfons I; deze verklaarde zich onafhankelijk, na de overwinning van Ourique (1139). Van datoogenblik af breidde P. aanhoudend zijne grenzen uit, en in 1253 bereikte Alfons 111, door de Algarven te onderwerpen, het zuiden van bet Schiereiland. Reeds spoedig strekten de Portugeezen hunne bedrijvigheid uit over de zeeën. Na de verovering van Ceuta (1415) gaf Hendrik de Zeevaarder het sein lot overzeesche ontdekkingen, die ten laatste voor P. den zeeweg naar de Indiën openden (1498), en het rijke bezittingen deden verwerven in Afrika en vooral in Azië. Dit tijdvak, dat samengaat met dat der roemrijke dynastie van Aviz (1385—1580) is de glorierijkste en voorspoedigste tijd,dien de Portugeezen gehad hebben: het wordt opgeluisterd door de tochten van B. Diaz, Vasco de Gama, Cabral, door de veroveringen van Albuquerque, enz. Wedijverende met Spanje, werd P., als overladen met rijkdom, eene zeemogendheid van den eersten rang. Behalve zijne veroveringen in Azië, strekte het zijne heerschappij uit over een der schoonste landen van Amerika, nl. Brazilië (1500—1531). Maar misslagen, buitensporigheden en de onvoorzichtige krijgstocht van koning Sebastiaan naar Afrika,waarbij hij het leven inschoot (1578, in den slag van Alcazar-Quivir), maakten een einde aan P.’s voorspoed. Bij den dood van kardinaal Hendrik (1580) plaatste Spanje’s koning Filips II zich ook de kroon van P. op het hoofd; en van dat oogenblik af was P. niets anders dan een spaansch wingewest: de algeheele tenietgang van de portugeesche zeemacht was daarvan het onvermijdelijke gevolg. De Hollanders, in opstand tegen Filips II, gingen overal afbreuk doen aan de Portugeezen, bewerkten dat die uit Japan werden verdreven, deden hun de Moluksche eilanden en eene menigte andere bezittingen in Azië verliezen, en waren zelfs een oogenblik op het punt hun geheet Brazilië te ontweldigen. In 1640 schudde P. het jak van Spanje af, en plaatste de dynastie van Braganza, die van de oude koningen van P. afstamde, op den portugeeschen troon. Na het zijne onafhankelijkheid terug had, sloot P. een verbond
met Frankrijk, en stond aanvankelijk onder den invloed van die mogendheid; doch sedert Pedro 11 helde het meer over naar Engeland, dat zich in 1703 eenen overwegenden invloed in P. verschafte, door het vermaarde tractaat van Methuen. Het duurde niet lang of de Engelschen waren in P. meester van alles (nijverheid, landbouw, koophandel, finantiewezen, staatkunde), en de Portugeezen waren metterdaad slechts de zetbazen der Engelschen. Onder koning Jozef deed Pooi bal zijn best, om dat juk af te schudden; doch zijne pogingen bleven zonder het gewenschte gevolg. Napoleon I, in zijnen worstelstrijd tegen Engeland, liet P. aantasten van de landzijde, en besloot, het te veroveren; doch Engeland verdedigde P. als een wingewest; het liet de koninklijke familie scheep gaan en zich in Brazilië vestigen (1807), en ontweldigde P. aan de fransche troepen, die bet reeds bezet hadden (zie JUNOT, CINTRA). Bij den algemeenen vrede (1813) moest de koninklijke familie van P. in Brazilië blijven, en de engelsche ambassadeur Beresford bestuurde feitelijk het land. In 1820 barstte te Porto eene omwenteling uit, die ten doel had, om aan P. eene constitutie te geven. Koning Jan VI nam de Constitutie der Cortes aan, en keerde naar Europa terug (1821); doch nu verklaarde Brazilië zich onafhankelijk (1822) en gaf zich een eigen keizer, nl. dom Pedro, den zoon van Jan VI. De afscheiding van Brazilië werd een voldongen feit, toen dom Pedro bij den dood van Jan VI tot den portugeeschen troon werd geroepen (1826): hij gaf wel is waar aan P. eene constitutie (Carta de ley van 26 April 1826), doch deed 2 Mei daaraanvolgend afstand van den troon van P. ten behoeve van zijne dochter Maria, en behield voor zich alleen Brazilië. Zijn broeder dom Miguel, die als regent van Portugal aangesteld was en met de onmondige koningin zou trouwen, liet zich echter 25 Juni 1828 door de Cortes der oude staatsregeling als koning uitroepen. Doch sedert 1832 werd hij door den uit Brazilië verdrevenen dom Pedro aangetast, en werd 24 Mei 1834 genoodzaakt de capitulatie van Evora te onderteekenen en P. te verlaten. Dë jonge koningin Maria II verloor haren vader reeds 24 Sept. 1834, vervolgens 28 Maart 1835 ook haren eersten gemaal hertog August van Leuchtenherg, waarop zij in 1836 een tweede huwelijk aanging, met prins Ferdinand van Saksen-Coburg. Tengevolge van de gebeurtenissen in Spanje brak 9 Sept. 1836 een opstand uit, waardoor de koningin genoodzaakt werd de constitutie van 1820 aan te nemen, die echter in gematigden geest herzien werd, en waaruit de constitutie van 4 April 1838 te voorschijn kwam. Reeds in 1842 echter werd door eenen nieuwen opstand de Carta van 1826 hersteld. Sedert dien tijd hebben gedurige onlusten P. geteisterd, waarbij Cartisten (aanhangers der Carta) en Septembristen (aanhangers der Constitutie) elkander het gezag betwistten. Een opstand in September 1817 werd door de interventie van Spanje en Engeland gedempt; in 1848 bleef P. dan ook rustig; doch in 1851 brak andermaal een opstand, uit waardoor Corta Cabrai de plaats moest ruimen voor Saldanha. De koningin stierf 15 Nov. 1853, en werd opgevolgd door haren onmondigen zoon dom Pedro V, wiens vader, koning Ferdinand, het regentschap bekleedde tot 16 Sept. 1855, toen de jonge koning zelf hel bewind in handen nam. Doch hij stierf reeds 11 Nov. 1861, waarop zijn broeder Lodewijk I den troon van P. beklom. Wij laten hier in chronologische orde de naamlijst volgen der
Koningen van Portugal
(Eene enkele dynastie, het huis van Burgundië.)
Hendrik van Burgundié, graaf 1095
Alfons, bijgenaamd de Veroveraar 1212
met titel v. koning 1239
Sancho I, de Dikke 1185
Alfons II, el Poplador 1211
Sancho II Capel 1223
Alfons III 1248
Dionysius, de Landbouwer 1279
Alfons IV 1325
Pedro I, de Rechtvaardige of Strenge 1357
Ferdinand 1367—83
2) Linie van Avis (na 2 jaren regentschap.)
Jan I, de Groote 1385
Eduard 1433
Alfons V, de Afrikaan 1438
Jan II, de Volmaakte 1481
Emmanuel, de Gelukkige 1495
Jan III 1521
Sebastiaan 1557
Hendrik, de Kardinaal 1578
3) Tusschentijdvak van onderwerping aan Spanje, onder de volgende koningen:
Filips II 1580
Filips III 1598
Filips IV 1623-40
4) Linie van Braganza.
Jan IV 1640
Alfons VI 1656
Pedro II, regent sedert 1667, koning in 1683
Jan V 1706
Jozef 1750
Maria I (gezamenlijk met Pedro III, 1777-1786) 1777
Jan VI 1816
Pedro IV (dom Pedro), zat slechts een oogenblik op den troon 1826
Maria II (Maria da Gloria) 1826—53
(dom Miguel) 1827—34
Pedro V 1853
Lodewijk I 1861