Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Lissabon

betekenis & definitie

portug. Lisboa, het Olisippo der ouden, dat later Felicilas Julia genoemd werd, hoofdstad van Portugal, op den rechteroever van den Taag, nabij de uitwatering dier rivier, 62 a 63 mijlen beznidw.

Madrid; omstr. 280,000 inw.; heeft van verre gezien een schilderachtig en indrukwekkend voorkomen (als amphilheater gebouwd); de oude stad is onoogelijk; de nieuwe stad heeft rechte, breede en zindelijke straten; de haven van L. is de eenige oorlogshaven van Portugal. Vermoedelijk is L. gesticht door de Pheniciêrs; naar luid der overlevering zou L. gesticht zijn door Ulysses, die aan de stad zijnen naam schonk. Onder de Romeinen van weinig gewicht, kwam L. onder de Arabieren (716) tot aanzien, en vooral onder de Mooren, die er zich in de 8e eeuw van meester maakten; het werd toen de hoofdstad van een zelfstandig moorsch koninkrijkje; wel drong Alfons II, koning der Astnriën, in 798 tot L. door; doch het werd eerst in 1147 aan de Mooren ontweldigd door Alfons 1 van Portugal. In onze eeuw iugenomen door de Franschen in 1807, door hen ontruimd in 1808. Door verscheidene aardbevingen is L. geteisterd; men noemt inz. die van 1531, maar vooral die van 1755, waardoor bijna de geheele stad verwoest werd. Te L. zijn geboren: Camoëns, poter Lobo, Manoël, de heilige Antonio van Padua, en vele andere bekende personen.

< >